hc 18

Cards (18)

  • medulla krijgt signalen van receptoren en bepaald signalen voor de sympaticus en parasympaticus
  • sympaticus geeft norepifrine door die effect heeft op alfa en bèta receptoren, wanneer die geactiveerd worden hebben ze een positief effect op inotropy, lusitropy en chronotropy. acetylcholine van de parasympaticus heeft een omgekeerd effect.
  • NE kan zowel vasoconstrictie door alfa receptoren als vasodilatatie door beta receptoren geven
  • ACl geeft vasodilatatie door M2 receptoren
  • skeletspieren hebben vooral alfa receptoren
  • hartvaten en longvaten hebben vooral beta receptoren
  • NE heeft een hoge affiniteit voor alfa receptoren
  • E heeft een hoge affiniteit voor beta receptoren
  • epinefrine komt uit de bijnier en komt in de bloedbaan
  • RAAS:
    nier scheidt renin af bij hypotensie, angiotensinogen wordt daardoor angiotensine I, dat wordt angiotensine II wat de actieve vorm is.
  • voor de verandering van angiotensine I naar angiotensine II is ACE nodig (enzym)
  • angiotensine II zorgt voor een groter bloedvolume, grotere CO, grotere MAP, vasoconstrictie en een grotere SVR
  • ANP:
    ANP komt uit atrium wanneer deze overrekt wordt, het zorgt voor vermindering van renine en aldosteron, daardoor raak je vocht kwijt en heb je omgekeerd effect van het RAAS-systeem (ang II)
  • vasopressine (ADH) komt vrij uit de hypofyse door verhoging van ang II en hypotensie. het zorgt voor meer resorptie van vocht en dus krijg je een hoger bloedvolume, grotere MAP en vasoconstrictie
  • organen hebben autoregulatie om de flow gelijk te houden bij verschillende perfusiedrukken, dat gebeurt door verandering van vaatweerstand
  • meer arbeid betekent verlaging van pO2, daarom dilatatie van arteriole voor meer flow
  • bij verhoging van afvalstoffen komt er ook dilatatie om het sneller af te voeren
  • endotheelcellen geven hormonen af die vasoactief zijn. dat gebeurt door hormonen, hypoxie en vormverandering aan endotheelcellen door een hogere flow