FA1: Elektrochemie

Cards (31)

  • Elektrochemie: de tak die de relatie legt tussen chemische en elektrische eigenschappen.
  • Elektroden: geleider (meestal stuk metaal) dat in contact wordt gebracht met een niet-metalen voorwerp (vb. een waterige oplossing).
  • Isolator: een materiaal dat geen elektrische stroom geleidt/doorlaat.
    • De elektronen zitten vast aan de atomen en in de bindingen.
    • Er kunnen geen elektronen stromen.
  • Geleider: een materiaal waarin elektronen vrij kunnen bewegen en dat dus stroom doorlaat.
    • De elektronen zitten in conductiebanden en kunnen springen van atoom naar atoom.
    • Er kan stroom vloeien want de elektronen kunnen doorheen het hele metaal bewegen.
  • Ladingen in een geleider
    • bevinden zich altijd aan de oppervlakte/buitenkant van het materiaal.
    • Vb. Enkele elektronen zijn verwijderd uit het metaal. Er ontstaan positieve gaten. --> Door de hoge mobiliteit van elektronen in het metaal zullen de positieve gaten in de bulk worden verplaatst naar de rand van het voorwerp (= de oppervlakte)
  • Elektrische stroom: Het netto aantal ladingen dat door een oppervlak gaat per seconde.
    • Elektronen dwarrelen rond in het metaal, maar als er netto meer van links naar rechts bewegen, spreken we van een elektrische stroom.
    • Eenheid stroom: Ampère (A) = Coulomb (lading) per seconde.
  • Spanning: het verschil in elektrische potentiële energie tussen 2 punten, per lading.
    • Een externe bron ontneemt elektronen uit de linker elektrode en duwt ze in de rechter. We zeggen dat de linker elektrode op een positieve potentiaal staat (= netto lading is +) en de rechter op een negatieve potentiaal (= netto lading is -).
    • Bij een potentiaalverschil ontstaat er een elektrisch veld. Ladingen in het elektrisch veld worden versneld.
    • Eenheid van spanning: Volt (V) = Joule (energie) per Coulomb (lading).
  • Elektrolyten: stoffen die splitsen in geladen deeltjes wanneer ze worden opgelost (in water). Deze geladen deeltjes zorgen er dan voor dat de oplossing geleidend wordt.
  • Oxidatiereactie: Halfreactie waarbij een atoom of molecule elektronen verliest.
  • Reductiereactie: halfreactie waarbij een atoom of molecule elektronen opneemt.
  • Redoxreactie: Combinatie van redox- en oxidtiereacties die altijd samen (moeten) doorgaan.
  • De drijvende kracht achter de spontane redoxreactie --> het verschil in elektronegativiteit.
  • 2 soorten elektrochemische cellen
    Galvanische cel
    • Spontane redoxreactie
    • Genereert stroom
    Elektrolytische cel
    • Externe stroombron
    • Drijft niet-spontane redoxreactie
  • Kathode: elektrode waar de reductie gebeurt van de stof in oplossing.
  • Anode: elektrode waar de oxidatie gebeurt van de stof in oplossing.
  • Zoutbrug = Semi-permeabele stof die ionen doorlaat.
    • Voorkomt mengen van beide oplossingen.
  • Werking van de galvanische cel
    1. Cu2+ onttrekt 2 elektronen aan Cu elektrode. Cu2+ wordt Cu en slaat neer op de Cu elektrode
    2. De Cu elektrode trekt 2 elektronen aan van de Zn elektrode. Dit kan alleen als de Zn elektrode van ergens anders 2 elektronen kan vinden:
    3. Zn van de Zn elektrode gaat in oplossing als Zn2+. Zn lost 2 elektronen en gaat in oplossing om stap 1 en 2 te laten gebeuren.
    Deze 3 stappen zouden maar heel kortstondig doorgaan.
    Ladingsaccumulatie in de oplossing.
  • De zoutbrug kan elektrolieten doorlaten om de oplossing te neutraliseren.
  • Werking van de elektrolytische cel
    Stroom stuurt de chemische reactie.
  • Naamgeving van de elektrochemische cel
    Anode | Oplossing || Oplossing | Kathode
  • Elektrodepotentiaal E = maat voor lading aan elektrode.
  • De potentiaal van de elektrode hangt af van de concentratie ionen in de oplossing.
  • Standaard elektrodepotentiaal E0
    • E0 = E van elektrode bij “standaardoplossing” (= 1 M).
    • E0 gebruiken om verschillende halfreacties te vergelijken.
    • E0 is vaak getabelleerd.
  • De standaard elektrodepotentiaal E0 is een eigenschap die we altijd moeten meten ten opzichte van een andere potentiaal.
    • De potentiaal van de referentie-elektrode = de standaard waterstof elektrode (SHE).
    • E0 = 0,00 V
    • A.d.h.v. het potentiaalverschil wordt de standaard elektrodepotentiaal bepaald.
  • De SE-potentiaal E0 wordt ook wel standaard reductiepotentiaal E0 genoemd.
    • Hoe hoger E0, hoe meer de neiging gereduceerd te worden.
    • Hoe lager E0, hoe meer de neiging geoxideerd te worden.
    • Is E0 positief t.o.v. SHE, dan gebeurt de reductie spontaan.
    • Is E0 negatief t.o.v. SHE, dan gebeurt de reductie niet spontaan, maar de oxidatie wel.
  • Het potentiaalverschil tussen beide halfreacties, die doorgaan in de galvanische cel, laat ons toe een celpotentiaal te definiëren.
  • De wet van Nernst
    • n = aantal elektronen dat wordt doorgegeven per redoxreactie.
  • Redoxtitraties
    • Potentiaal meten in oplossing i.f.v. volume titrans.
    • Indicator die kleuromslag geeft is daarom niet nodig.
  • Invloed van evenwichtsconstante
    • Hoe hoger K, hoe sterker het potentiaalverschil.
    • Hoe hoger K = meer producten = groter verschil in potentiaal.