Elektrochemie: de tak die de relatie legt tussen chemische en elektrische eigenschappen.
Elektroden: geleider (meestal stuk metaal) dat in contact wordt gebracht met een niet-metalen voorwerp (vb. een waterige oplossing).
Isolator: een materiaal dat geen elektrische stroom geleidt/doorlaat.
De elektronen zitten vast aan de atomen en in de bindingen.
Er kunnen geen elektronen stromen.
Geleider: een materiaal waarin elektronenvrij kunnen bewegen en dat dus stroom doorlaat.
De elektronen zitten in conductiebanden en kunnen springen van atoom naar atoom.
Er kan stroom vloeien want de elektronen kunnen doorheen het hele metaal bewegen.
Ladingen in een geleider
bevinden zich altijd aan de oppervlakte/buitenkant van het materiaal.
Vb. Enkele elektronen zijn verwijderd uit het metaal. Er ontstaan positieve gaten. --> Door de hoge mobiliteit van elektronen in het metaal zullen de positieve gaten in de bulk worden verplaatst naar de rand van het voorwerp (= de oppervlakte)
Elektrische stroom: Het netto aantal ladingen dat door een oppervlak gaat per seconde.
Elektronen dwarrelen rond in het metaal, maar als er netto meer van links naar rechts bewegen, spreken we van een elektrischestroom.
Eenheid stroom: Ampère (A) = Coulomb (lading) per seconde.
Spanning: het verschil in elektrische potentiëleenergie tussen 2 punten, per lading.
Een externe bron ontneemt elektronen uit de linker elektrode en duwt ze in de rechter. We zeggen dat de linker elektrode op een positievepotentiaal staat (= netto lading is +) en de rechter op een negatievepotentiaal (= netto lading is -).
Bij een potentiaalverschil ontstaat er een elektrischveld. Ladingen in het elektrisch veld worden versneld.
Eenheid van spanning: Volt (V) = Joule (energie) per Coulomb (lading).
Elektrolyten: stoffen die splitsen in geladendeeltjes wanneer ze worden opgelost (in water). Deze geladen deeltjes zorgen er dan voor dat de oplossing geleidend wordt.
Oxidatiereactie: Halfreactie waarbij een atoom of molecule elektronenverliest.
Reductiereactie: halfreactie waarbij een atoom of molecule elektronenopneemt.
Redoxreactie: Combinatie van redox- en oxidtiereacties die altijd samen (moeten) doorgaan.
De drijvende kracht achter de spontane redoxreactie --> het verschil in elektronegativiteit.
2 soorten elektrochemische cellen
Galvanische cel
Spontane redoxreactie
Genereert stroom
Elektrolytische cel
Externe stroombron
Drijft niet-spontane redoxreactie
Kathode: elektrode waar de reductie gebeurt van de stof in oplossing.
Anode: elektrode waar de oxidatie gebeurt van de stof in oplossing.
Zoutbrug = Semi-permeabele stof die ionen doorlaat.
Voorkomt mengen van beide oplossingen.
Werking van de galvanische cel
Cu2+ onttrekt 2 elektronen aan Cu elektrode. Cu2+ wordt Cu en slaatneer op de Cu elektrode
De Cu elektrode trekt 2 elektronen aan van de Znelektrode. Dit kan alleen als de Znelektrode van ergens anders 2elektronen kan vinden:
Zn van de Zn elektrode gaat in oplossing als Zn2+. Zn lost 2 elektronen en gaat in oplossing om stap 1 en 2 te laten gebeuren.
Deze 3 stappen zouden maar heel kortstondig doorgaan.
Ladingsaccumulatie in de oplossing.
De zoutbrug kan elektrolietendoorlaten om de oplossing te neutraliseren.
Werking van de elektrolytische cel
Stroom stuurt de chemische reactie.
Naamgeving van de elektrochemische cel
Anode | Oplossing || Oplossing | Kathode
Elektrodepotentiaal E = maat voor lading aan elektrode.
De potentiaal van de elektrode hangt af van de concentratieionen in de oplossing.
Standaard elektrodepotentiaal E0
E0 = E van elektrode bij “standaardoplossing” (= 1 M).
E0 gebruiken om verschillende halfreacties te vergelijken.
E0 is vaak getabelleerd.
De standaard elektrodepotentiaal E0 is een eigenschap die we altijd moeten meten ten opzichte van een andere potentiaal.
De potentiaal van de referentie-elektrode = de standaard waterstof elektrode (SHE).
E0 = 0,00 V
A.d.h.v. het potentiaalverschil wordt de standaard elektrodepotentiaal bepaald.
De SE-potentiaal E0 wordt ook wel standaardreductiepotentiaal E0 genoemd.
Hoe hoger E0, hoe meer de neiging gereduceerd te worden.
Hoe lager E0, hoe meer de neiging geoxideerd te worden.
Is E0 positief t.o.v. SHE, dan gebeurt de reductie spontaan.
Is E0 negatief t.o.v. SHE, dan gebeurt de reductieniet spontaan, maar de oxidatie wel.
Het potentiaalverschil tussen beide halfreacties, die doorgaan in de galvanische cel, laat ons toe een celpotentiaal te definiëren.
De wet van Nernst
n = aantal elektronen dat wordt doorgegeven per redoxreactie.
Redoxtitraties
Potentiaal meten in oplossing i.f.v. volume titrans.
Indicator die kleuromslag geeft is daarom niet nodig.
Invloed van evenwichtsconstante
Hoe hoger K, hoe sterker het potentiaalverschil.
Hoe hoger K = meer producten = groter verschil in potentiaal.