orgaanfysiologie

Cards (44)

  • CZS (centraal)
    o   Hersenen
    o   Ruggenmerg
  • PZS (perifeer)
    o   Sensorische (afferente) neuronen
    o   Motorische (efferente) neuronen
  • Animale zenuwstelsel; willekeurig
    Vegetatieve zenuwstelsel; onwillekeurig, viscerale zenuwstelsel; autonoom
  • Cellen van het zs
    o   Neuronen
    §  Denriet
    §  Cellichamen
    §  Schwann cellen
    §  Axon
    o   Gliacellen
    §  Steuncellen
  • A= Natrium
    B= Natrium
    C = Kalium
    D= Kalium
    1= membraan potentiaal in rust ( - 70 mV )
    2= depolariserende stimulus
    3= membraan polariseert tot drempelwaarde. Elektrische Natrium kalium kanalen gaan open
    4= Snelle natrium opname depolariseert de cel
    5= Natrium kanalen gaan dicht en langzame kalium kanalen gaan open
    6= Kalium gaat van cel naar extracellulaire vloeistof
    7= Kalium kanalen blijven open, te veel kalium verlaat de cel, dit veroorzaakt hyperpolarisatie.
    8= kalium kanalen gaan dicht en minder kalium lekt uit de cel
    9= cel gaat terug naar membraan potentiaal in rust
  • Voortbeweging van prikkels
    -  Pompjes hebben een refractaire periode. Deze periode zorgt ervoor dat de prikkel de juiste richting op loopt.
    ‘Sprongen’ bij de knopen van Ranvier
  • A= - 70 mV
    B = + 30 mV
  • Neurotransmitters
    o   Acetylcholine (parasympatisch systeem, rest and digest)
    o   Adrenaline (sympathische systeem, fight or flight)
  • 1= choline
    2= acetyl CoA
    3= acetycholinesterase
    4= cotransporter
    5= Natrium
    A) acetylcolinesterase
    B) natrium
  • Beweging van één- en meercellige
    -        Amoeboide beweging; macrofagen
    -        Ciliaire beweging; trilharen
    -        Flagellaire beweging; spermatozoën
    -        Contractie; spiercellen
  • Algemene term In de spier
    spiercel Spier vezel
    Celmembraan Sarcolemma
    Cytoplasma Sarcoplasma
    Modified endoplasmatisch reticulum Sarcoplasmatisch reticulum
  • Neuromusculaire transmissie
    Synaps bouw
    o   Presynaptisch neuron
    o   Presynaptische membraan
    o   Postsynaptische membraan
    o   Synapsspleet
    Motor unit; motorneuron + alle geïnnerveerde spiervezels
  • Soorten spierweefsel
    -       Skeletspierweefsel
    -        Hartspierweefsel
    -        Gladspierweefsel
  • benoem:
    A) sarcolemma
    B) t-tubuli
    C) dunne myofilamenten
    D) dikke myofilamenten
    E) gebruikelijke celorganellen
    F) sarcoplasmatisch reticulum
  • benoem:
    A) sarcoplasmatisch reticulum
    B) dikke myofilament
    C) dunne myofilament
    D) sarcolemma
    E) t-tubuli
  • Structuur van een spiercel
    1. Gebruikelijke celorganellen
    2. Sarcolemma (celmembraan -> geleiding van de actiepotentiaal)
    3. Contractiel apparaat (dikke en dunne myofialmenten, zorgen voor contractie)
    4. Sarcotubulair systeem (excitatie-contractie koppeling)
    a. Sarcoplasmatisch reticulum (buisvorming netwerk, voorraadplaats voor calcium)  
    b. T-tubuli ( gevuld met ECV en liggen naast cisternen)
    c. Functie: excitatie-contractie
  • Benoem;
    A) dikke filament
    B) myosine kop
    C) myosine staart
    D) dunne filament
    E) actine
    F) tropomyosine
    G) troponine
    H) nebulin
    I) titin
  • benoem
    A) M lijn
    B) A band
    C) I band
    D) z disc
    E) H zone
  • Dikke filament van het contractiel apparaat:
    Opgebouwd uit myosine (kop en staart).
    Tijdens de contractie hechten de myosinekopjes aan actine.
  • Dunne filament van het contractiel apparaat:
    Opgebouwd uit drie hoofdeiwitten
    1.  Actine (actieve plaatst om met myosine te reageren)
    2.  Tropomyosine (langwerpig molecuul, kan de actine bindplaatsen hinderen)
    3.  Troponine (bolvorming eiwit, kan tropomyosine vervormen)
    Twee extra eiwitten
    4. (Titin voor elasticiteit)
    5. (Nebulin voor stevigheid)
  • Stappen van het glijdend filamentmodel
    1. Ca2+ wordt vrijgegeven uit het sarcoplasmatisch reticulum
    2. Ca2+ in het sarcoplasma bindt aan tropine, waardoor tropopine vervormd en de myosine binden plaatsten (acetine) vrij komen te liggen
    3. Myosine bind aan acetine, fosfaat verlaat de myosine kop, waardoor een “power stroke” ontstaat
    4. Tijdens de powerstroke glijden de filamenten langs elkaar
    5. ADP wordt laat los, ATP bind zich aan myosine. Waardoor de myosine kop de acetine loslaat
    6. ATP wordt gehydrolyseerd, waardoor de myosine kopterug naar de cocked positie gaat
    7. geen Ca ontspan
  • Excitatie-contractie koppeling stappen
    1. Acetylcholine verlaat het post synaptische membraan en land op de receptoren op de sarcolemma
    2. Een actiepotentiaal wordt gegenereerd en reist af naar de T-tubuline
    3.  DHP geeft door het actiepotentiaal een signaal door aan RyR, waardoor
    4. Ca2+ opend in de sarcoplasmatische reticulum, de calcium porten. Hierdoor gaat Ca2+ uit de sarcoplasmatische reticulum naar het sacroplasma
    5.  Ca2+ bind aan tropine
    -> Zie glijdend filament model
    Als de excitatie begint, wordt Ca2+ actief terug gepompt in het sarcoplasmatische reticulum
  • benoem
    A) enkelvoudige
    B) sommatie
    C) onvolledige tetanus
    D) volledige tetanus
  • structuur van hartspierweefsel
    o   Dwarse streping (sarcomeren aanwezig)
    o   Kleiner dan skeletspiercel
    o   Een kern
    o   Intercalaire schijven; waar hartspiercellen in elkaar ‘grijpen’
    §  Hierin zitten nexusverbindingen (gap junctions)
    §  Zodat prikkels snel kunnen worden doorgegeven
    o   Controle van autonome zenuwstelsel
    o   Geleiding door autoritmische cellen 1%
  • Contractie van hartspierweefsel
    o   Glijdend filamentenmodel
    o   Actiepotentiaal kan aankomen via een aanliggende cel, dus Ca2+ ionen komen niet alleen uit de sacroplasmatisch reticulum, maar ook uit aanliggende cellen
    o   Lange refractaire periode
    §  Geen verkramping of verlies van pompfunctie
  • actiepotentiaal van hartspiercellen
    Lange actiepotentiaal
    Snelle depolarisatie
    Plateaufase
    Repolarisatie
  • Glad spierweefsel
    -  Plaats
    o   Vasculair
    o   Gastro-intestinaal
    o   Urinair
    o   Reproductief
    o   Oculair
  • Glad spierweefsel
    -  Functie
    o   Diameter van de holle organen
    o   Autonome zenuwstelsel
    o   Actief samentrekken en actief uitrekken
    o   Geen sarcomeren
    - Twee types
    o   Individuele spiervezels                  
    §  Geen nexusverbindingen tussen cellen
    §  Elke cel zijn eigen bezenuwing
    §  Bloedvaten, oog, blaas
    o   Single unit spiervezels
    §  Weefsel gedraagt zich als een geheel
    §  Wel nexusverbindingen
    §  Spijsverteringskanaal, baarmoeder
    -  Contractie
    o   Autonome synapsen
    o   ‘neuro-effector junction’
  • Glad spierweefsel
    Kleine cellen
    Geen sarcomeren
    Geen T-tubuli
    Autonoom
    Opereerlengte
    Niet allemaal parallel
    Trager
    Minder energieverbruik
    Langere contractie mogelijk
    Actiepotentiaal niet strikt noodzakelijk
    Geen motorische eindplaten
  • Skeletspierweefsel
    Grotere cellen
    Sarcomeren
    Wel aanwezig
    Niet autonoom
    Parallel
    Snel
    Meer energieverbruik
    Langere contractie kost meer energie
    Actiepotentiaal noodzakelijk
    Wel motorische eindplaten
  • Het proces van ademhaling
    1.      Longventilatie; fysieke verplaatsing van licht in en uit de longen
    2.      Gaswisseling;
    a.      Op 2 plaatsen
                          i.     Membraan van de alveolen
                          ii.     Capillairen
    b.      Passief
    c.      O2 en CO2 volgens hetzelfde principe
    3.      Gastransport
    a.      O2; vanuit de longcapillairen naar perifere weefsels
    b. CO2; vanuit perifere weefsels naar longcapillairen
  • Longventilatie
    -        Anatomisch dode ruimte; de lucht die blijft hangen in de longen
    o   Opwarming, bevochtigen en zuiveren
    -        Fysiologisch dode ruimte
    o   Verspilde ventilatie
    -        Ademminuutvolume; f x Vt
    -        Inspiratoire capaciteit; Vt+IRV
    -        Adem frequentie; snelheid
  • benoem:
    A) ademvolume
    B) totale longcapaciteit
    C) inspiratoir reservevolume
    D) expiratoir reservevolume
    E) vitale capaciteit
    F) restvolume
    G) functionele residuele capaciteit
  • Ademvolume; hoeveelheid lucht die tijdens een ademhalingscyclus de longen in en uit wordt verplaatst
     
    Totale longcapaciteit; max volume in longen
     
    Inspiratoir reservevolume; hoeveelheid lucht die extra ingeademd kan worden
     
    Expiratoir reservevolume; extra lucht die uitgeademd kan worden
     
    Vitale capaciteit; grootse ademvolume
     
    Restvolume; bij max uitademing nog lucht in de longen.
     
    Functionele residuele capaciteit; volume lucht dat op het einde van gewone ademhaling nog in de longen zit
     
  • Ademhalingsbewegingen
    Elke long in een eigen pleuraholte (membraan) met pleuravocht daarin, zodat de twee membranen (longvlies en borstvlies) aan elkaar gekleefd zitten.
    -  Inademing
    Actief proces
    Borstademhalig: Samentrekking v/d buitenste tussenribspieren
    Buikademhaling: Samentrekking v/d middenrifspieren
    Uitademing
    Passief: Spieren ontspannen
    Actief: Geforceerde uitademing voor middel van buikspieren en binnenste tussenribspieren
  • Hypoxic hypoxie
    • Lage O2 druk
    • Hoogte (bergen), hypoventilatie
  • Anemische hypoxie
    • Zuurstof gebonden aan rode bloedcellen daalt
    • Bloedverlies
  • Ichemische hypoxie
    • Tragere bloeddoorstroming
    • Hart falen
  • Histotoxische hypoxie
    • Cellen zijn vergiftigd, en kunnen geen o2 meer opnemen
    • Vergiftiging
  • Samenstelling van het bloed
    • Vaste bloedbestanddelen; RBC, WBC, bloedplaatjes
    • Plasma; water en opgeloste eiwitten (albumine, globuline, fibrinogeen)
    • Serum is plasma zonder stollingseiwitten