hoe groter cs van een stof, hoe groter de warmtehoeveelheid die wordt opgenomen / afgestaan door de stof
lagere specifieke warmtecapaciteit warmt op en koelt af sneller --> het neemt minder energie om de temperatuur te veranderen --> vb. bij ijzer maar 448 J toevoegen om 1 °C te stijgen per kg
stof: zuiver element: Q = m*cs*delta thèta
systeem: Qsys = Csys * delta thèta --> hoeveel warmte gaat er naar stof 1 en hoeveel naar stof 2
Qsys = Q1 + Q2 --> maar delta thèta is voor het hele systeem hetzelfde
Qsys = Csys * delta thèta
Csys = cs,1 * m1 + cs,2 * m2 + ... --> de temperatuurverandering is voor alle stoffen gelijk vanwege het thermischevenwicht tussen de stoffen
warmtecapaciteit van een systeem = hoeveelheid warmte nodig om een voorwerp met 1 K of 1 °C te doen stijgen --> voorwerpeigenschap
de mogelijkheid om warmte op te nemen of af te staan --> ze geeft aan hoeveelenergie nodig is om bij een systeem een temperatuurverandering van 1 °C te veroorzaken
hoeveelheid warmte afhankelijk van:
voorwerp
temperatuurstijging
een systeem met een constante massa en begintemperatuur zal door de opgenomen warmte opwarmen tot een eindtemperatuur
Q > 0 --> warmte opnemen, temperatuur stijgt
Q < 0 --> warmte afstaan, temperatuur daalt
Bij stroming verplaatsen de deeltjes zich omwille van een verschil in massadichtheid. Bij een vaste stof zitten de deeltjes vast in een roosterstructuur, er vindt dus geen transport van materie (= deeltjes plaats). In vaste stoffen kan dus geen stroming optreden