toediening van geneesmiddelen

Cards (184)

  • de dosering is de hoeveelheid medicijn dat wordt gegeven
  • De goede volumes gebruiken voor de andere toedieningsroutes zijn:
  • Zuur/base  zoutvorm
  • Het verkrijgen van een voorspelbaar therapeutisch effect met een geneesmiddel dat opngrotevschaal kan worden geproduceerd met een reproduceerbare, acceptable kwaliteit.
  • Een farmacon “geneesmiddel” is een farmacologische actieve stof (API) geformuleerd in een toediningsvorm.
  • Formulering is de kwantitatieve samenstelling van de toediningsvorm; API + hulpstoffen.
  • De toedieningsvorm heeft invloed op beschikbaarheid en oplosbaarheid.
  • De toediningsvorm zorgt voor hanteerbaarheid, toedieningsgemak, voorkomt voortijdig afbraak, beschermt de maag, is een prettig alternatief voor injectie en meer.
  • De toediningsroute en -vorm gaan hand in hand: oraal, intraveneus, rectaal.
  • Lokale toediening is het toedienen op de plaats waar het effect moet optreden, wat leidt tot sterke snelle werking en afwezig/minimale bijwerkingen.
  • Slecht permeabel: meer dan 5 waterstofbrug donoren, want dan te polair.
  • Biofarmaceutisch classificatie systeem (BCS) classificeert farmaconnen in Class 1, 2, 3, 4, met Class 1 als het best oplosbaar en permeabel en Class 4 als het slechtst.
  • Desintegratiesnelheid kan de desintegratie middel beïnvloeden.
  • Polymorfie kan een amorf farmacon beter oplosbaar maken, maar kan enkel als het stabiel is gemaakt.
  • Som van zuurstof en stikstofatomen hoger dan 10.
  • Log P > 5, dan te graag in organische fase.
  • Poriën makkelijker bevochtiging mogelijk maken.
  • Voedsel kan de inname met of zonder voedsel beïnvloeden.
  • Molecuulgewicht meer dan 500g/mol.
  • Eigenschappen farmacon hebben invloed op oplosbaarheid en oplossnelheid in darm en diffusie.
  • Goed oplosbaar: Als de hoogste dosering oplosbaar is in 250 mL, over het pH gebied van 1,2-6,8.
  • Hulpstoffen kunnen de farmacokinetische eigenschappen beïnvloeden.
  • Oplosbaarheid kan de structuur van een farmacon veranderen en kan de deeltjesgrootte beïnvloeden.
  • Goed permeabel: minimaal 85% van de dosis wordt geabsorbeerd.
  • Actief transport  BCS systeem is gebaseerd op passief transport.
  • BCS systeem niet altijd correct: Stof te hydrofiel log P < 0, efflux.
  • Pulmonaal toedienen kan via longen, oculair toedienen in het oog, cutaan/dermaal toedienen op de huid, maar dit kan niet altijd, waardoor transport via bloed als systemisch effect optreedt.
  • Systemisch effect als doel kan gebruik van lang werkende stoffen, nasaal, transdermal, en orale toediening is de route van voorkeur vanwege de voordelen: eenvoudig en pijnloos, gemakkelijk, niet steriel, snelle productie, en de afgifte kan worden beïnvloed.
  • Grote hoek dan is de bevochtiging slecht, kleine hoek is goede bevochtiging.
  • Bevochtiging = het opnemen van een vloeistof door de stof.
  • De diffusie coëfficiënt (D) hangt af van de grootte en vorm van het moleculen, de temperatuur, en het oplosmiddel.
  • Concentratie in A > B  geen evenwicht  wel netto transport van A naar Bdiffusie.
  • De 1e wet van Fick zegt dat de flux is evenredig met de concentratie gradiënt (grotere concentratie grotere flux).
  • Voor polair oppervlak is de bevochtiging goed.
  • Absorptie is een spontaan proces dat entropie neemt geleidelijk toe.
  • Bijzondere situaties bij diffusie over het membraan zijn: verdelingsevenwicht in het membraan, “sink” condities, en vertragingstijd.
  • Facilitated diffusie is een proces dat geen energie kost en treedt verzadiging op bij hoge concentraties.
  • De diffusiesnelheid (D) is de verandering in massa per tijdseenheid (dM/dt) en wordt beschreven door de raaklijn.
  • De gemiddelde verplaatsing van moleculen in opgeloste toestand (x) is: x = 2Dt.
  • De contacthoek is een maat voor bevochtiging.