Pulmonaire ventilatie is de luchstromen in en uit de longen, waaronder alveolaire ventilatie, hoeveel ervan die alveoli bereikt, en dode lucht, wat in luchtwegen blijft en niet in alveoli komt.
Type 2 pneumocyten maken een oppervlakteactieve stof (surfactant), waardoor de oppervlaktespanning van een vloeistof verlaagd wordt en zo een groter oppervlak kan vormen.
Dorsal respiratory group (DRG): reguleert inademing, output via phrenic nerve (beïnvloed diafragma) naar diafragma en via externe intercostale zenuwen naar externe intercostale spieren → inademing.
Centrale chemoreceptoren gelegen in hersenstam reageren niet op PO2, effect van O2 op ademhaling pas bij PO2 < 60 mm Hg, chemoreceptoren reageren minder snel op daling zuurstof.
Perifere chemoreceptoren gelegen in arterie carotis (halsslagader) reageren direct op H+ (CO2 ↑ → H+ ↑), hoeveelheid waterstof staat ongeveer gelijk aan hoeveelheid CO2, reageren op verhoging H+.
Ademhalingsspieren: skeletspieren, deels onwillekeurig, autonoom, belangrijke rol voor neuronen in de medulla oblongata, vormen controlecentrum van ademhaling, met name onwillekeurige ademhaling.
Bronchiën hebben een beperkt luchtwegvolume en de weerstand is voor een groot deel bepaald door de trachea en bronchiën, die een klein oppervlak hebben maar 1 luchtpijp.
Externe costale spieren (tussen ribben) zijn verantwoordelijk voor de samentrekking van diafragma en inhalatie-spieren, waardoor het thorax en longvolume vergroot.