C16 & C17; respiratoire systeem

Cards (104)

  • Het respiratoire systeem reguleert de gaswisseling tussen de omgeving en het lichaam.
  • Intracellulaire ademhaling (mitochondriën) betekent dat cellen zuurstof gebruiken.
  • Externe respiratie is de uitwisseling van O2 en CO2 tussen atmosfeer en weefsels.
  • Pulmonaire ventilatie is de luchstromen in en uit de longen, waaronder alveolaire ventilatie, hoeveel ervan die alveoli bereikt, en dode lucht, wat in luchtwegen blijft en niet in alveoli komt.
  • Diffusie van O2 en CO2 tussen bloed en long is een onderdeel van de externe respiratie.
  • Longen zijn gelegen in pleurale zak (interpleurale holte met onderdruk) die is verbonden met de ribbenkast en het diafragma.
  • Gaswisseling vindt plaats in longblaasjes (Alveoli).
  • De luchtwegen bestaan uit kraakbeen, glad spierweefsel, trilhaartjes (cilia), goblet cellen (mucus), en alveoli (longblaasjes).
  • Alveoli zorgen voor gaswisseling, veel bloedvaten omheen, en zijn belangrijk voor de functioneren van de longen.
  • Alveoli bevatten collageen en elastine, en de binnenkant is bekleed met platte lange dunne type 1 pneumocyten en ronde type 2 pneumocyten.
  • Type 1 pneumocyten zorgen voor gasuitwisseling, een dunne wand, en bevatten collageen en elastine.
  • Type 2 pneumocyten maken een oppervlakteactieve stof (surfactant), waardoor de oppervlaktespanning van een vloeistof verlaagd wordt en zo een groter oppervlak kan vormen.
  • Surfactant kan na schade van alveoli profileren en differentiëren naar type 1.
  • Oppervlaktespanning is de druk die eropgericht is de alveolus te verkleinen, en is groter in kleine alveoli dan in grote alveoli.
  • Dorsal respiratory group (DRG): reguleert inademing, output via phrenic nerve (beïnvloed diafragma) naar diafragma en via externe intercostale zenuwen naar externe intercostale spieren → inademing.
  • Centrale chemoreceptoren gelegen in hersenstam reageren niet op PO2, effect van O2 op ademhaling pas bij PO2 < 60 mm Hg, chemoreceptoren reageren minder snel op daling zuurstof.
  • Ventilatie-perfusie ratio, door aanpassing bloedstroom, kan leiden tot verhoogde zuurstofdruk en/of verminderde zuurstoftoevoer.
  • HCO3- wordt geproduceerd in erythrocyt (rode bloedcel).
  • Stoppen van activiteit inademingsneuronen initieert (passieve) uitademing (abrupt).
  • Tijdens een inademing neemt het aantal actieve inademingsneuronen (phrenic nerve en externe intercostale nerve) toe.
  • Gastransport afhankelijk van balans tussen ventilatie (luchtstroom in en uit longen) en perfusie (bloedstroom door pulmonair capillairbed).
  • Perifere chemoreceptoren gelegen in arterie carotis (halsslagader) reageren direct op H+ (CO2 ↑ → H+ ↑), hoeveelheid waterstof staat ongeveer gelijk aan hoeveelheid CO2, reageren op verhoging H+.
  • Chemoreceptoren monitoren in arteriën PO2 en PCO2.
  • HCO3- transport erythrocyt: uitwisseling met Cl-.
  • Ventral respiratory group (VRG): reguleert uitademing, output via interne intercostale zenuwen naar interne intercostale spieren → uitademing.
  • Ademhalingsspieren: skeletspieren, deels onwillekeurig, autonoom, belangrijke rol voor neuronen in de medulla oblongata, vormen controlecentrum van ademhaling, met name onwillekeurige ademhaling.
  • Verhoging PCO2 gelijk effect op ademhaling.
  • Carbonic anhydrase: pH omlaag, CO2 is slecht oplosbaar in water, HCO3- wordt in bloedbaan gepompt en gaat vervolgens naar longen toe.
  • Longsurfactant is geproduceerd door type 2 pneumocytes en bevat fosfolipiden die zich opstellen in de lucht-water interface van de alveoli.
  • Diafragma (middenrif) contractie leidt tot een daling in thorax en longvolume.
  • Residuale volume (RV) is het volume wat na krachtige uitademing in longen achterblijft.
  • Bronchodilatie is een verwijding, dus afname weerstand, en kan worden veroorzaakt door verhoogde CO2 gehalte en adrenaline (beta 2 adrenoceptor).
  • Bronchiën hebben een beperkt luchtwegvolume en de weerstand is voor een groot deel bepaald door de trachea en bronchiën, die een klein oppervlak hebben maar 1 luchtpijp.
  • Astma is een chronische ziekte, deels erfelijk, met ontstekingsreactie longen, activering mestcellen, verhoogde histamine en extra mucusproductie.
  • Spirometrie is een techniek om de longvolumes en longcapaciteiten te meten.
  • Expiratory reserve volume (ERV) is het volume wat je extra kan uitademen.
  • In gezonde personen zijn longvolumes en longcapaciteiten nauwelijks te beïnvloeden door training (behalve zwemmen).
  • FVC is de totale volume uitgeademde lucht.
  • Bij veroudering daalt vitale capaciteit.
  • Externe costale spieren (tussen ribben) zijn verantwoordelijk voor de samentrekking van diafragma en inhalatie-spieren, waardoor het thorax en longvolume vergroot.