C20 & C21; EH: regulatie van de stofwisseling

Cards (50)

  • Metabolisme = stofwisseling
  • Alle scheikundige reacties in het lichaam waarbij stoffen worden omgezet in andere stoffen vallen onder metabolisme.
  • Anabolisme is de opbouw/synthese, opslag van energie, en het koppelen van een fosfaatgroep.
  • Katabolisme is de afbraak/digestie, vrijmaking van energie, en het lossen van een fosfaatgroep.
  • Energie is noodzakelijk voor de opbouw van cellen/structuren en de levering van energie.
  • ATP is de enige universele energiebron voor alle levende organismen.
  • ATP is de energiebron voor anabolisme/synthese of verrichting van arbeid (beweging).
  • ATP wordt tot stand komen uit katabolisme van nutriënten.
  • Koolhydraten zijn ketens van 1 of meerdere monosachariden (suikers).
  • Eiwitten zijn complex van ketens van aminozuren, bevat aminogroep (stikstof).
  • Vetten zijn bestaande uit triglyceriden; 3 vetzuren gekoppeld aan glycerol.
  • Van nutriënt naar arbeid wordt verbranding gehanteerd, waarbij oxidatieve verbranding levert ATP op en glucose katabolisme leidt tot ATP.
  • De citroenzuurcyclus is een proces in de cel, waarbij de acetylgroep van Acetyl CoA (2 C-atomen) wordt omgezet in 2 x CO2 en 3 x NADH + FADH2.
  • Oxidatieve fosforylering, ook bekend als ademhalingsketen, is een proces waarbij NADH en FADH2 waterstof in de ademhalingsketen brengen, waarbij waterstof stapsgewijs aan zuurstof wordt gekoppeld.
  • Bij een tekort aan zuurstof kan het gevormde pyruvaat niet via acetyl CoA de citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylering in.
  • Macronutriënten kunnen, indien niet gebruikt voor oxidatie, worden opgeslagen in diverse vormen, in diverse weefsels.
  • Hersenen hebben nauwelijks opslagcapaciteit voor energie.
  • Regulatie van de energiebalans vindt voornamelijk plaats op de lange termijn (week), niet op een dagelijkse basis.
  • Vetten zijn de belangrijkste vorm van energievoorziening, afkomstig uit ons dieet via het lymfevatensysteem, in eiwit bevattende partikels - chylomicronen - deze worden in de lever gemetaboliseerd.
  • Bèta-oxidatie zorgt voor Acetyl-unit uit vetzuur, wat vervolgens vormt acetyl-CoA.
  • Glucose wordt de cel in getransporteerd via glucose transporters (polair/wateroplosbaar).
  • Glucose produceert een kleine hoeveelheid ATP (vergeleken met oxidatieve fosforylering) en NADH.
  • Glucose kan worden omgezet in glycogeen (glycogenese), wat weer kan worden afgebroken tot glucose indien nodig (glycogenolyse).
  • Glucose wordt gemaakt uit nietkoolhydraatbronnen zoals glycerol, lactaat en aminozuren, niet uit vetzuren.
  • Triglyceriden is de belangrijkste vorm van vetten afkomstig uit de lever, die in het bloed worden getransporteerd in kleine partikels, die ook eiwitten en cholesterol bevatten (lipoproteïnen).
  • Eiwitten worden cel in getransporteerd door speciale transporters, zijn polair/wateroplosbaar, en kunnen dus niet zomaar de cel in.
  • Het lichaam kan voor energiemetabolisme niets met de aminogroep in de citroenzuurcyclus, dus wordt de aminogroep (NH3) afgesplitst (deaminering), en via de citroenzuurcyclus en ademhalingsketen wordt geoxideerd.
  • Acetylgroep (C-C) van acetyl CoA kan worden gebruikt om een vetzuur te maken.
  • Gluconeogenese betekent het opnieuw vormen van glucose.
  • Glucose wordt via citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylering geoxideerd tot CO2.
  • Als ze niet voldoende kunnen worden verwerkt in de citroenzuurcyclus, worden er ketonzuren gevormd.
  • Via glycolyse omzet in pyruvaat en vervolgens acetyl CoA.
  • Eiwitten kunnen worden geassembled tot eiwitten, die, indien nodig, weer kunnen worden afgebroken tot aminozuren (proteolyse).
  • Glucose (overmaat) kan ook via andere routes worden gemetaboliseerd, bijvoorbeeld synthese van glycerol, cholesterol of vetzuren (de novo lipogenese).
  • Ketogenese treedt op als er een hoge vetverbranding is en er grote hoeveelheden acetyl CoA worden gevormd.
  • De post-absorptieve fase begint tussen maaltijden, met energieaanvoer < energieverbruik en katabool hormoon stimuleert glycogenolyse, lipolyse, proteolyse, gluconeogenese, ketonzuurvorming.
  • Insuline wordt gemaakt in de bètacellen in de pancreas en is het enige hormoon dat actief de glucosespiegel verlaagt.
  • Sympathische activatie resulteert in een katabole respons: remming van insuline secretie, stimulatie glycogenolyse (lever, spier), stimulatie gluconeogenese (lever, nier), stimulatie lipolyse (vetweefsel), epinephrine en norepinephrine inhiberen insuline secretie, om meer energie vrij te maken voor skeletspieren en het zenuwstelsel.
  • Vetzuren en glycerol kunnen worden geassembleerd tot triglyceriden (lipogenese), en weer afgebroken indien nodig (lipolyse).
  • Glucose wordt geproduceerd door glycogeneen en de stijging van vetoxidatie leidt tot een verhoging van ketonzuren.