In de eerste twaalf weken van de zwangerschap ontstaan alle organen van het kindje.
De eerste twaalf weken van de zwangerschap heet de embryonale fase. Aan het einde hiervan ziet het kindje er vanbinnen en buiten al uit als een mensje.
Na de embryonale fase noem je het kindje een foetus.
De vruchtvliezen met vruchtwater beschermen de embryo tegen onverwachte stoten.
Op de plaats waar de bevruchte eicel is ingenesteld groeit de moederkoek of de placenta.
De foetus is hiermee met de placenta verbonden: de navelstreng.
De wanden van de bloedvaten zijn zo dun dat stoffen kunnen worden uitgewisseld tussen moeder en kind.
Door de navelstreng lopen 3 bloedvaten. 1 navelstrengader en 2 navelstrengslagaders.
de bevalling heeft 3 fasen.
ontsluiting
uitdrijving
nageboorte
je hebt een eeneiige tweeling en een twee-eiige tweeling
een aangeboren aandoening kan op verschillende manieren ontstaan:
Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers.
Door een fout in het aantal chromosomen.
Door een fout in de structuur van één chromosoom.
Alle chromosomen samen: het genoom
varianten van een gen: allelen
alle informatie op je genen: genotype
wat je ziet van een eigenschap: fenotype
Je kan op 3 manieren aandoeningen opsporen met onderzoek: