11.3 & 11.4

Cards (16)

  • In de eerste twaalf weken van de zwangerschap ontstaan alle organen van het kindje.
  • De eerste twaalf weken van de zwangerschap heet de embryonale fase. Aan het einde hiervan ziet het kindje er vanbinnen en buiten al uit als een mensje.
  • Na de embryonale fase noem je het kindje een foetus.
  • De vruchtvliezen met vruchtwater beschermen de embryo tegen onverwachte stoten.
  • Op de plaats waar de bevruchte eicel is ingenesteld groeit de moederkoek of de placenta.
  • De foetus is hiermee met de placenta verbonden: de navelstreng.
  • De wanden van de bloedvaten zijn zo dun dat stoffen kunnen worden uitgewisseld tussen moeder en kind.
  • Door de navelstreng lopen 3 bloedvaten. 1 navelstrengader en 2 navelstrengslagaders.
  • de bevalling heeft 3 fasen.
    1. ontsluiting
    2. uitdrijving
    3. nageboorte
  • je hebt een eeneiige tweeling en een twee-eiige tweeling
  • een aangeboren aandoening kan op verschillende manieren ontstaan:
    1. Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers.
    2. Door een fout in het aantal chromosomen.
    3. Door een fout in de structuur van één chromosoom.
  • Alle chromosomen samen: het genoom
  • varianten van een gen: allelen
  • alle informatie op je genen: genotype
  • wat je ziet van een eigenschap: fenotype
  • Je kan op 3 manieren aandoeningen opsporen met onderzoek:
    1. een echo
    2. een vruchtwaterpunctie
    3. een vlokkentest