Week 1 perspectieven

Cards (31)

  • Het psychodynamisch perspectief:
    Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en weinig controle over heeft.
  • Freud geloofde dat het onbewustzijn bepaalde aspecten van het menselijke leven regelt, zoals emoties, impulsen en motivering tot handelen.
  • De drie belangrijkste structuren zijn het id (onbewust), het ego (gedaante) en het superego (gevoelens).
  • Psychoanalytische theorie van Freud: Onbewuste krachten zijn bepalend voor iemand persoonlijkheid en gedrag.
    Psychoseksuele ontwikkeling.
  • 5 fase die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot of bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.
  • Ontwikkelingsfases bij Freud: Fase 0 = orale fase; Fase 1 = anale fase; Fase 2 = fase van de oefening met spijt; Fase 3 = fase van de latente seksualiteit; Fase 4 = genitale fase.
  • Psychosociale ontwikkeling volgens Erikson: de veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leven van de maatschappij.
  • Het behavioristisch perspectief (focus op waarneembaar gedrag):
    benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen.
  • Klassieke conditionering: een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet uitlokt.
  • Sociaal cognitieve leertheorie: leren door te imiteren: nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon te observeren en na te doen.
     
  • Voorwaarden van de sociale constructieve theorie:
    1)   Aandacht: Je neemt het gedrag van een model waar.
    2)   Retentie: Je kunt het gedrag op een later tijdstip herinneren.
    3)   Reproductie: Je kunt het gedrag dat je eerder zag reproduceren.
    4)   Motivatie: Je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren.
  • Het cognitief perspectief: Dit perspectief richt zich op de processen waardoor mensen de wereld steeds beter leren kennen, begrijpen en overdenken.
  • Onder het cognitief perspectief valt: de cognitieve neurowetenschap, de informatieverwerkingstheorie en de cognitieve ontwikkelingstheorie van Paiget.
  • Cognitieve ontwikkelingstheorie van Paiget:
    • Alle mensen doorlopen in een vaste volgorde een reeks universele cognitieve ontwikkelingsstadia.
    • Zowel de kwantiteit van de informatie als de kwaliteit van onze kennis en ons begrip veranderen.
    • Het handelen gaat vooraf het begrijpen.
    • Het menselijk denken is opgebouwd uit schema’s.
    • 2 basisprincipes verklaren de adaptie van kinderen: 1) assimilatie 2) accommodatie.
  • Accommodatie: Verwijst naar veranderingen in bestaande manieren van denken, als reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
  • Assimilatie accommodatie zorgen samen voor de cognitieve ontwikkeling.
  • Assimilatie: het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren in termen van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze. Het vindt plaats wanneer mensen hun bestaande manieren van denken gebruiken om een nieuwe ervaring te begrijpen.
  • Informatieverwerkingstheorie:
    • Benadering van de cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen.
    • Onze capaciteit om met informatie om te gaan wordt met de jaren groter, net als onze verwerkingssnelheid en onze efficiëntie.
  • Cognitieve neurowetenschap:
    • Benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit.
    • Zij concentreren zich specifiek op activiteiten die ten grondslag liggen aan denken, probleemoplossing, plannen en organiseren.
  • Het systematisch perspectief: perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld.
  • Onder het systematisch perspectief vallen het bio-ecologisch model en de sociaal-culturele theorie.
  • Bio-ecologisch model: Model dat uitgaat van 5 omgevingsniveau’s die elk organisme gelijktijdig beïnvloeden
  • De 5 omgevingsniveaus volgens het bio-ecologische model: 1) het microsysteem 2) het mesosysteem 3) het exosysteem 4) het macrosysteem 5) het chronosysteem
  • Het microsysteem: de dagelijkse directe omgeving waarin kinderen leven.
  • Het mesosysteem: zorgt voor connecties tussen de verschillende onderdelen van het microsysteem.
  • Het exosysteem: staat voor algemenere invloeden. Het omvat sociale instituties zoals gemeenten, gemeenschappen, scholen, gebedshuizen en plaatselijke media.  
  • Het macrosysteem: vertegenwoordigd de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootgesteld is. De maatschappij in het algemeen, overheden, religieuze systemen, politiek gedachtegoed en andere brede veelomvattende krachten zijn onderdelen van het macrosysteem.
  • Het chronosysteem: ligt ten grondslag van alle andere systemen. Het omvat de invloed van het verstrijken van de tijd op de ontwikkeling van kinderen.
  • Het bio-ecologisch model benadrukt de onderlinge samenhang tussen de verschillende invloeden op de ontwikkeling. Omdat de vijf niveaus met elkaar in verbinding staan, heeft een verandering in het ene deel van het systeem ook invloed op de andere delen.
  • Sociaal-culturele theorie:
    Benadering binnen de psychologie die het verloop van de cognitieve ontwikkeling ziet als het resultaat van sociale interacties tussen het leven van de cultuur.
  • Evolutionair perspectief: Benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders.