T3H3

Cards (33)

  • Ziekteverwekker = pathogeen
    niet alle ziekteverwekkers zijn pathogenen
    Ziekteverwekkers zijn parasieten want de relatie tussen de ziekteverwekker en de gastheer is voordelig voor de ziekteverwekker en nadelig voor de gastheer = pathogenen OF Parasieten die hun gastheer niet ziek maken, geen pathogenen
  • Voorbeelden pathogenen:
    • Virus: griep (eigenlijk geen pathogenen want virussen zijn geen organismen)
    • Bacterie: salmonellose door bacterie salmonella
    • Schimmel: zwemmerseczeem
    • Protozoa: malaria door eencellig organisme dat in je bloed leeft
    • Parasieten: wormen (leven in het spijsverteringskanaal)
  • besmetting = contact met pathogenen, leidt niet altijd tot een infectie
    vb. een persoon komt in contact met het coronavirus (envelopvirus)
  • besmettelijk = ziekteverwekker is overdraagbaar - Via lucht, eten van besmet voedsel, seksueel contact, bloed(- bloedcontact), kleine wondjes in de huid, …
    Vb. het dragen van een mondmasker vermindert de overdracht van het coronavirus
  • Infectie = pathogeen vermenigvuldigt zich in bepaalde weefsels
    Niet altijd schadelijk
    Vb. bacteriën vermenigvuldigen zich exponentieel
    Infectie ≠ ziekte
  • Infectieziekte:
    • Schade aan de gastheer: verstoring lichaamsfuncties
    • Ontstekingen: reactie op schade (het moet ontsteken om te genezen, dus goed)
    • Symptomen / ziekteverschijnselen: hoest, koorts, hoofdpijn, vlekken op de huid, … (betekent dat je lichaam aan het vechten is)
    • Weefsels ontsteken → lichaam probeert de geïnfecteerde weefsels te herstellen
  • Meestal treden ziekteverschijnselen pas na enkele dagen op, als de ziekteverwekkers voldoende hoge aantallen hebben bereikt
    Incubatietijd = tijd tussen besmetting en het verschijnen van de symptomen
    De incubatietijd varieert afhankelijk van het pathogeen
  • afweersysteem +
    • genezing
    afweersysteem -
    • antibiotica
    • antivirale middelen
    • Antimycoticum (medicatie bij schimmels)
  • Hoe word je ziek
    A) besmetting
    B) infectieziekte
    C) symptomen
    D) afweersysteem
    E) genezing
    F) incubatietijd
    G) medicatie
  • Of je ziek wordt van een infectie hangt af van een aantal factoren zoals:
    • Virulentie: mate van schadelijkheid die de ziekteverwekkers kunnen aanbrengen (hoe lager, hoe schadelijker)
    • Persoonlijke weerstand: stress, (slechte) levensomstandigheden, eerdere besmettingen
    • Afweersysteem: reactiviteit → te hoog? → allergie = een stof dat niet gemaakt is voor de meerderheid maar wel voor jou
    • het immuunsysteem reageert op lichaamsvreemde stoffen maar niet iedereen reageert op eenzelfde manier op een infectie
  • Virale infecties:
    • Virussen: parasitair: virusgastheercel
    • Antivirale middelen: verhinderen koppeling: virus -gastheercel → omdat de eiwitmoleculen in de eiwitmantel van sommige virussen gemakkelijk wijzigen en er snel nieuwe varianten ontstaan, is het moeilijk deze bestrijdingsmiddelen tegen een virus te ontwikkelen
    • Antibiotica werkt niet
    • Verkoudheid: veroorzaakt door virussen
    • Virussen zijn niet-levende deeltjes die zich laten vermeerderen door geïnfecteerde cellen, om cellen van het lichaam binnen te dringen is er een specifieke interactie nodig tussen het virus en de gastheercellen: het virus dringt de cel binnen nadat het zich aan bepaalde membraanreceptoren van het celmembraan koppelt, de virussen vermeerderen zich daarna in de cellen en komen vrij als de cellen openbarsten
    • Virussen bevinden zich binnen in de gastheercel, daar vermeerderen ze zich met behulp van celonderdelen van de gastheercel, medicijnen die het vermeerderen van de virussen verstoren zouden dan ook de cellen van de gastheer beschadigen
  • Antivirale middelen voorkomen de binding van virale eiwitten aan de membraanreceptoren van de gastheercellen.
  • Bacteriële infecties:
    • Bacteriën: produceren giftige stoffen of toxinen + verstoren evenwicht
    • Antibiotica: antibioticaresistentie
    • Bacteriofagen
    • Microbioomtransplantatie
  • Giftige stoffen:
    • Bacteriën: produceren giftige stoffen
    • Vb.: Clostridium tetaniTetanustoxineveroorzaakt spierpasmen
    • De tetanusbacterie dringt het lichaam binnen via een wond en produceert een toxine dat pijnlijke spierkrampen veroorzaakt.
  • Microbioom:
    = alle micro-organismen in een bepaalde omgeving Voorbeelden:
    • Darmmicrobioom
    • Huidmicrobioom
    De meeste bacteriën zijn goedaardig
    Voorbeelden:
    • Spijsvertering
    • Bescherming
  • Verstoren evenwicht:
    • Concurrentie: goede bacteriën dalen en pathogene bacteriën stijgen
    • Een gezonde darmflora bevat overwegend commensale en mutualistische bacteriën, schadelijke bacteriën kunnen zich daar moeilijk vestigen, omdat ze worden weggeconcurreerd door nuttige bacteriën. Door de opname van extra vreemde bacteriën of door het nemen van bepaalde medicijnen, bv. Antibiotica, kan het evenwicht in de darmflora worden verstoord
    • Hetzelfde kan gebeuren met de bacteriële flora op de huid en in de slijmvliezen, bijvoorbeeld door het gebruik van te veel of te agressieve zepen
  • Microbioom = De microflora, samen met haar omgeving in je lichaam
    Een veranderende interactie tussen de micro-organismen van je microbioom kan je ziek maken
    vb. Een onevenwichtige toename van pathogene bacteriën ten opzichte van de gunstige bacteriën verstoort het microbioom, wat leidt tot gezondheidsproblemen.
  • Vb. Reizigersdiarree wordt veroorzaakt door het eten van besmet voedsel en de nieuwe bacteriesoorten verstoren het evenwicht in de darmflora
    Vb. Veelvuldig gebruik van zeep verstoort het huidmicrobioom.
  • Antibiotica:
    • Verstoren metabolisme: ze beletten de opbouw van de celwand, eiwitten of erfelijk materiaal
    • Breedspectrumantibiotica: nuttige bacteriën worden ook gedood, vb. doden bacteriën die vitamine K produceren in de darmen, heeft gevolgen voor de lichaams eigen flora + je kunt bij het verstoren van dat evenwicht ziek worden van je eigen flora
    • De antibacteriële werking van antibiotica berust op het verschijnsel antibiose
    • Nadeel: antibioticaresistentie = antibiotica is niet langer werkzaam tegen bepaalde bacteriële infecties: door te gebruiken bij minder ernstige infecties of preventie
  • antibiotica:
    • Stoffen die bacteriën verzwakken, doden of hun vermeerdering verhinderen
    • Als geneesmiddel worden ingezet: om de vermeerdering van schadelijke bacteriën bij een infectie te verhinderen
  • antibiotica:
    Vb. penicilline belemmert de aanmaak van celwanden, wat leidt tot de dood van de bacterie
  • Probiotica = voedingsmiddel met nuttige micro-organismen Vb. yoghurt: melkzuurbacteriën: ondersteunen het darmmicrobioom
    • Concurrentie
    • pH daaltpathogene bacteriën daalt
  • Prebiotica = onverteerbare voedingsstoffen
    • nuttige bacteriën stijgen
    • concurrentie
  • antibioticaresistentie = bacterie wordt resistent tegen antibiotica
    • antibiotica niet meer werkzaam
    • overmatig gebruik van antibiotica kan leiden tot de ontwikkeling van antibioticaresistente bacteriën
  • ziekhuisbacteriën / superbacteriën = bacteriën die resistent zijn tegen de meeste antibiotica
    • behandeling? → faagtherapie
  • faagtherapie:
    • bacteriofaag = virussen die specifieke bacteriën infecteren
    • nadeel: voor elke bacterie een andere faag
    • voordeel: de fagen vermeerderen zichzelf in de bacteriën, zodat een kleine dosis toedienen voldoende is om een schadelijke bacteriesoort te vermijden + door de specifieke interacties tussen bacterie en bacteriofaag, is het toedienen van bacteriofagen ook ongevaarlijk voor de nuttige bacteriesoorten
    • Men maakt gebruik van de natuurlijke interactie tussen virussen en bacteriën om schadelijke bacteriesoorten te verdrijven
  • microbioomtransplantatie:
    • stoelgangtransplantatie: stoelgang van gezond persoon naar persoon met darmklachten: herstel darmmicrobioom
    • nuttige bacteriën worden toegediend om te concurreren met pathogene bacteriën voor ruimte en voedsel om het evenwicht in het darmmicrobioom te herstellen
    • bepaalde auto-immuunziekten worden veroorzaakt door een verstoring van het evenwicht in de darmflora
  • schimmelinfecties:
    • Schimmels: commensalisme: gisten (Candida albicans) – bacteriënslechte mondhygiëne: onevenwicht: Candida albicans stijgt en bacteriën dalen → candidiasis / candidose
    • Bestrijden met antimycotica = stoffen met een schimmelwerend of schimmeldodend effect, beschadiging van celmembraan en celwand van de schimmel (waardoor die niet kan uitbreiden en afsterft) + verstoren metabolisme
    • Antibiotica werkt niet
  • Candida albicans is een gistsoort die bij heel veel mensen aanwezig is als een normale bewoner van de huid en de slijmvliezen in de mond, de darmen en de vagina, als commensaal vormt ze daar met de aanwezige bacteriën een zeker biologisch evenwicht, bij verstoring van dat evenwicht kan de schimmel zich snel vermenigvuldigen en schimmeldraden vormen die dringen in de huid en slijmvliezen, vanaf dan is er een schimmelinfectie
  • Bij orale candidiasis (spruw) is er een overmatige groei van gistcellen en schimmeldraden
  • ziekenhuisbacterie = gramnegatief