molecule met zowel een negatiefals een positiefgeladenpool
apolaire molecule
moleculen die geen negatieve enpositievepool hebben
apolaire of polaire molecule
hangtaf van de structuur, de matewaarin atomen geneigd zijn om elektronennaar zich toe te trekken, de elektronegatieve waarde
verband kookpunt en polariteit
kookpunt van polaire moleculen ligt hoger dan dat van apolairemoleculen
oppervlakte spanning
moleculen aan het oppervlak trekken aan de moleculen in het midden van het glas
intermoleculaire krachten
krachten die tussen de moleculen heersen en de moleculen bij elkaar houden
de Londondispersiekrachten
aanwezig in alle moleculen
enige kracht in apolaire moleculen
zwakke intermoleculaire aantrekkingskrachten
er ontstaan kortstondig minieme ladingsverschuivingen doordat elektronen continu in beweging zijn, waardoor de moleculenelkaar een beetje gaan aantrekken
dipoolinteractie
positiefgeladen pool van dipool trekt negatiefgeladen pool van andere molecule aan
elektrostatische aantrekkingskracht
elektronegatieve waarde
in welke mate een element geneigd is om elektronen naar zich toe te trekken
hoe groter de EN, hoe sterker de neiging
apolaire atoombinding
verschil in EN < O,5
2 atomen met dezelfde EN gebonden door een atoombinding
polaire atoombinding
verschil in EN > 0,5
2 atomen met een verschillende EN gebonden door een atoombinding
partieel positieve deellading
atoom met de laagsteEN
atoom dat het minste geneigd is
partieel negatieve lading
atoom met de hoogste EN
atoom dat het meest geneigd is
polaire molecule
2atomen die verbonden zijn door een polaire atoombinding
ene zijde negatievedeellading en andere zijde positievedeellading
2centra liggenuit elkaar
apolaire molecule
bevat 2 of meerdereatoombindingen
centrapositieve en negatieve deelladingenvallen samen
verband kookpunt en molecuulmassa
hoe groter de massa, hoe hoger het kookpunt
verklaring zwaartekracht
verband oplosbaarheid en bindingstype
"soortzoektsoort"
oplosbaarheid van stof in bepaald oplosmiddel hangt af van aard van bindingen in oplosbarestof en oplosmiddel
ionisatie
het proces waarbij atomen of moleculenelektrischgeladendeeltjes/ionen worden
gebeurt wanneer een atoom/molecuul een positieve of negatieve deellading krijgt
ionisatievergelijking
een chemische reactievergelijking die laat zien hoe een atoom/molecuul ionen vormt door het verlies van elektronen
hoort bij zouten
nodig om te laten zien hoe een stof ionen maakt
elektrolyten
stoffen die worden opgelost in water/andere vloeistof en dan in staat zijn om elektrische stroom te geleiden
bestaan uit ionen
kunnen vrij bewegen in oplossing en dragen elektrische ladingen -> maken elektrische geleidbaarheid mogelijk
auto-ionisatie
watermoleculen zullen onder invloed van sterke dipoolkrachten ioniseren
als een watermolecule stuk wordt getrokken, ontstaat er zowel een hydroxide ion als een hydroxoniumion
niet-elektrolyten
stoffen die oplossen maar geen ionen vormen
geven geen aanleiding tot een oplossing die geen elektrische stroom geleid
dissociatie
verschijnsel waarbij de ionen in het ionroosterloskomen
de ionisatie van een zuur
De ionen zijn nog niet aanwezig in molecuulstructuur van zuur voordat het in water oplost
De zuurmolecule met polaire atoombinding wordt omgeven door polaire watermoleculen
Door dipoolkrachten van watermoleculen wordt binding tussen waterstof & zuurrestverbroken. Beide elektronen van atoombinding blijven achter waardoor negatieve zuurrestion ontstaat
Het proton wordt gebonden op een watermolecule
Het zuur valt uiteen in hydroxoniumion en negatief zuurrestion. We spreken van ionisatie
de ionisatie van ammoniak
Ammoniak lost op in water
Het partieel positief geladen waterstofatoom van een watermolecule richt zich naar het partieel negatief geladen stikstofatoom van ammoniak
Sterke dipoolkracht zorgt ervoor dat proton word afgesplitst van watermolecule en er ontstaat een negatief hydroxide-ion
Beide elektronen van niet-bindende elektronenpaar van N worden vervolgens gebruikt om proton te binden op molecule ammoniak
zuurtegraad of pH
geeft weer hoe zuur een oplossing is
hangt af van de concentratie aan H3O+ en OH- ionen
10² => 2 = pH waarde
neutrale oplossing
concentratie van beide ionen is gelijk aan elkaar
pH = 7
zure oplossing
pH < 7
concentratie aan H3O+ stijgt en wordt groter dan die van OH-
basische/alkalische oplossing
concentratie OH- stijgt en wordt groter dan die van H3O+