SCHEIKUNDE

Cards (63)

  • Scheidingsmethoden
    • Filtreren: verschil in deeltjesgrootte
    • Bezinken (centrifugeren): verschil in dichtheid
    • Destilleren: verschil in kookpunt
    • Extraheren: verschil in oplosbaarheid
    • Adsorptie: verschil in adsorptievermogen
    • Chromatografie: verschil in aanhechtingsvermogen (aan het papier) en oplosbaarheid (in de loopvloeistof)
  • Kenmerken chemische reacties
    • Beginstoffen verdwijnen, reactieproducten ontstaan
    • Totale massa van de beginstoffen is gelijk aan de totale massa van de reactieproducten
    • Stoffen reageren en ontstaan in een vaste massaverhouding
    • Er is een minimale temperatuur nodig om de reactie te laten verlopen: de reactietemperatuur
    • Er is altijd een energie-effect: exotherm of endotherm
  • Energiediagram
    1. Beginstof(fen)
    2. Geactiveerde toestand
    3. Reactie-energie
    4. Reactieproducten
  • Factoren die de snelheid van een reactie beïnvloeden
    • Soort stof
    • Verdelingsgraad
    • Concentratie
    • Temperatuur
    • Katalysator (verlaagt de activeringsenergie)
  • Groepen in het periodiek systeem
    • Alkalimetalen: groep 1
    • Halogenen: groep 17
    • Edelgassen: groep 18
  • Molrekenen
    1. volume (dm3)
    2. Massa (gram)
    3. Hoeveelheid stof (mol)
    4. Aantal deeltjes
  • Soorten roosters
    • Metalen: metaalrooster met metaalbindingen
    • Zouten: ionrooster met ionbindingen
    • Moleculaire stoffen: molecuulrooster met Vanderwaalsbindingen
  • Waterstofbrug
    Er ontstaat een polaire atoombinding in een OH- of NH-groep: de lading verschuift. Het O- of N-atoom wordt een beetje negatief (-) en het H-atoom een beetje positief (+). Hierdoor trekken O- en H-atomen en N- en H-atomen elkaar aan waardoor een waterstofbrug ontstaat
  • Oplosbaarheid
    • Hydrofiel: stoffen die oplossen in water. Bevatten OH- of NH-groepen. Hydrofiele stoffen mengen onderling.
    • Hydrofoob: stoffen die niet oplossen in water. Bevatten geen OH- of NH-groepen of hebben een lange staart. Hydrofobe stoffen mengen onderling
  • Mengels
    • Oplossing: twee vloeistoffen, helder (dus opgelost)
    • Emulsie: twee vloeistoffen, troebel (dus niet opgelost)
    • Emulgator: een stof die ervoor zorgt dat het mengsel gemengd blijft
    • Suspensie: vaste stof in een vloeistof
    • Schuim: gas in een vloeistof
    • Nevel: vloeistof in een gas
    • Rook: Vaste stof in een gas
  • Samenstelling van een mengsel
    1. Percentage
    2. Parts-per-million
    3. Parts-per-billion
  • Enkelvoudige ionen
    • Fluoride-ion: F–
    • Jodide-ion: I–
    • Chloride-ion: Cl–
    • Oxide-ion: O2–
    • Bromide-ion: Br–
    • Sulfide-ion: S2–
  • Samengestelde ionen
    • Ammoniumion: NH4+
    • Acetaation: CH3OO–
    • Carbonaation: CO32–
    • Fosfaation: PO43–
    • Hydroxide-ion: OH–
    • Nitraation: NO3–
    • Nitrietion: NO2–
    • Sulfaation: SO42–
    • Sulfietion: SO32–
    • Waterstofcarbonaation: HCO3–
  • Oplosvergelijking en indampvergelijking
    1. Oplosvergelijking: NaCl (s) → Na+ (aq) + OH– (aq)
    2. Indampvergelijking: Na+ (aq) + OH– (aq) → NaCl (s)
  • Zouthydraten
    Zouten die water hebben opgenomen. Dit gebonden water in het rooster is kristalwater.
  • Koolwaterstoffen
    • Alkaan: bestaan uitsluitend uit (vertakte of onvertakte) ketens van C- en H-atomen en bevat géén dubbele bindingen.
    • Alkeen: bestaat uitsluitend uit (vertakte of onvertakte) ketens van C- en H-atomen en bevat dubbele bindingen.
  • Karakteristieke groepen
    • Halogeenalkanen: alkanen waarin één of meer H-atomen zijn vervangen door een halogeenatoom.
    • Alkanolen: alle koolstofverbindingen waarin één H-atoom vervangen is door de karakteristieke groep –O–H (hydroxyl). Deze behoren allemaal tot de groep alcoholen.
    • Alkaanzuren: alle koolstofverbindingen waarin een CH3-groep vervangen is door de karakteristieke groep (carboxylgroep). Deze behoren allemaal tot de groep carbonzuren.
    • Alkaanaminen: alle koolstofverbindingen waarin één H-atoom vervangen is door de karakteristieke groep –NH2 (aminogroep). Deze behoren allemaal tot de groep aminen.
  • Ester
    Een koolstofverbinding met de karakteristieke groep . Deze wordt gevormd met een condensatiereactie uit een carbonzuur en een alcohol. Dit is een omkeerbare reactie. D.m.v. een hydrolysereactie kunnen de beginstoffen weer verkregen worden (met H2SO4 als katalysator)
  • Substitutiereactie
    1. Alkaan en een halogeen (Halogeen in overmaat? Meerdere/alle H-atomen worden vervangen)
    2. Verloopt alleen onder de invloed van uv-licht: endotherm
    3. De reactie schrijf altijd je in molecuulformules: je weet niet welk H-atoom vervangen wordt
  • Additiereactie
    1. Alkeen en een halogeenverbinding
    2. Géén energie voor nodig: exotherm. Wel is er vaak een katalysator nodig (Ni, Pt, Pd, etc.)
  • Productie van ethanol
    1. Additie van water aan etheen (katalysator vereist)
    2. Gisting van glucose in ethanol en CO2 (enzymen vereist). De reactie stopt zodra het ethanolpercentage ca. 12 volume-% bedraagt. Bij hogere percentages sterven de gistcellen af.
  • Evenwichten
    Twee reacties die onder vrijwel dezelfde omstandigheden tegelijkertijd verlopen noem je een omkeerbare reactie.
  • Zuurgraad van een oplossing
    • Zuur (pH < 7)
    • Basisch (pH > 7)
    • Neutraal (pH = 7)
  • Manieren om de zuurgraad aan te tonen
    • Lakmoes
    • Universeel indicatorpapier
    • Oplossingen van kleurstoffen
  • Zuren in water
    • Sterke zuren ioniseren volledig
    • Zwakke zuren ioniseren slechts gedeeltelijk
  • Molariteit
    De verhouding tussen het aantal mol opgeloste stof en het volume waarin deze zit
  • pH berekenen bij zuren
    1. pH = –log [H+]
    2. [H+] = 10-pH
  • Basen in water
    • Basen nemen een H+-ion op in water
    • In alle basische oplossingen zijn OH--ionen aanwezig
    • Dit kan ontstaan door het oplossen van een zout
    • Of door een reactie met het negatieve ion
  • pH berekenen bij basen
    1. pOH = –log [OH-]
    2. [OH-] = 10-pOH
    3. pH + pOH = 14,00
  • Zuur-basereacties
    1. Een zuur staat in water een H+-ion af en een base neemt in water een H+-ion op, waarbij een OH--ion ontstaat
    2. Als een zuur en een base samen in een oplossing brengt, gaat de H+ rechtstreeks van het zuur naar de base
    3. Meest simpele reactie: H+ (aq) + OH- (aq) → H2O (l)
    4. Acceptor: het ion dat een H+-ion opneemt
    5. Donor: het ion dat een H+-ion afgeeft
  • Reactiesnelheid verklaren
  • pH
    De [H+] moet even groot zijn als het aantal decimalen in de pH
  • Basen in water (8.1)
    • Basen nemen een H+-ion op in water
    • In alle basische oplossingen zijn OH--ionen aanwezig
    • Dit kan ontstaan door het oplossen van een zout
    • Voorbeeld: NaOH (s) → Na+ + OH- (aq)
    • Of door een reactie met het negatieve ion
    • Voorbeeld: CaO (s) + H2O (l) → Ca2+ (aq) + 2 OH-
  • pH berekenen bij basen (8.2)
    1. pOH = -log [OH-]
    2. [OH-] = 10-pOH
    3. pH + pOH = 14,00
  • Zuur-basereacties (8.4)

    1. Een zuur staat in water een H+-ion af en een base neemt in water een H+-ion op, waarbij een OH--ion ontstaat
    2. Als een zuur en een base samen in een oplossing brengt, gaat de H+ rechtstreeks van het zuur naar de base
    3. Meest simpele reactie: H+ (aq) + OH- (aq) → H2O (l)
    4. Acceptor: het ion dat een H+-ion opneemt
    5. Donor: het ion dat een H+-ion afgeeft
    6. Voorbeeld: NH3 (g) + HCl (g) → NH4Cl (s)
  • Reactiesnelheid verklaren (9.1)
    1. Botsende-deeltjesmodel
    2. Temperatuur: deeltjes bewegen sneller
    3. Concentratie: meer botsingen
    4. Verdelingsgraad: groter contactoppervlak
    5. Activeringsenergie
    6. Katalysator: activeringsenergie wordt verlaagd
    7. Soort stof: activeringsenergie verschilt per stof
  • Gemiddelde reactiesnelheid
    Eenheid: mol L-1 s-1
  • Reactiewarmte (9.2)
    1. Reactiewarmte (ΔE) = vormingswarmtereactieproducten - vormingswarmtebeginstoffen
    2. Exotherme reactie: ΔE is negatief
    3. Endotherme reactie: ΔE is positief
  • Molariteit
    Hoeveelheid opgeloste stof (mol) / volume oplossing (L)
  • Gemiddelde reactiesnelheid
    Concentratieverandering (mol/L) / verstreken tijd (s)