Geestelijken: de 1e stand, zij moesten bidden voor de veiligheid van iedereen
Adel: de 2e stand, zij moesten strijden voor de veiligheid van iedereen
Rest bevolking: 3e stand, toplaag is bourgeoisie en rijkeburgers, 85 % bestond uit armeloonarbeiders, maar vooral boeren, zij moesten zorgen voor eten
boerzoisy
Gegoede burgerij, mensen met veel bezit, bankier en kooplieden
privileezjes
Voorrecht dat door een vorst was verleend aan een edelman of geestelijke, zoals het recht om geen belasting te betalen of het recht op een belangrijke baan in het bestuur
Een gewone boer of burger kon met veel moeite een lage geestelijke worden, hij kon nooit een edelman worden. Dat was je van geboorte
Boeren waren na de middeleeuwen wel vrij geworden, maar zij werkten een groot deel van hun tijd op het land van de heer. Strenge winters of tegenvallende oogsten zorgden voor hongersnood. Boeren waren hierdoor ontevreden
Lodewijk XIV werd koning, hij erfde een enorme staatsschuld en door kostbare oorlogen en het dure hofleven liep die verder op
1774
Frankrijk was bijna bankroet, om de problemen op te lossen riep hij de vertegenwoordigers van de 3 standen bij elkaar. Hij wilde belastingverhoging. Die bijeenkomst is het begin van grote veranderingen