paragraaf 1

Cards (8)

  • In Frankrijk woonden zo'n 24 miljoen mensen
    1750
  • stannemaatskippij
    • Geestelijken: de 1e stand, zij moesten bidden voor de veiligheid van iedereen
    • Adel: de 2e stand, zij moesten strijden voor de veiligheid van iedereen
    • Rest bevolking: 3e stand, toplaag is bourgeoisie en rijke burgers, 85 % bestond uit arme loonarbeiders, maar vooral boeren, zij moesten zorgen voor eten
  • boerzoisy
    Gegoede burgerij, mensen met veel bezit, bankier en kooplieden
  • privileezjes
    Voorrecht dat door een vorst was verleend aan een edelman of geestelijke, zoals het recht om geen belasting te betalen of het recht op een belangrijke baan in het bestuur
  • Een gewone boer of burger kon met veel moeite een lage geestelijke worden, hij kon nooit een edelman worden. Dat was je van geboorte
  • Boeren waren na de middeleeuwen wel vrij geworden, maar zij werkten een groot deel van hun tijd op het land van de heer. Strenge winters of tegenvallende oogsten zorgden voor hongersnood. Boeren waren hierdoor ontevreden
  • Lodewijk XIV werd koning, hij erfde een enorme staatsschuld en door kostbare oorlogen en het dure hofleven liep die verder op
    1774
  • Frankrijk was bijna bankroet, om de problemen op te lossen riep hij de vertegenwoordigers van de 3 standen bij elkaar. Hij wilde belastingverhoging. Die bijeenkomst is het begin van grote veranderingen
    1789