Basisstof 2 van transport

Cards (38)

  • Bloedplasma
    Water met opgeloste stoffen en plasma-eiwitten
  • Stoffen vervoerd door bloedplasma
    • Zuurstof
    • Voedingsstoffen (o.a. aminozuren, glucose, vetten, vetzuren, glycerol en vitaminen)
    • Afvalstoffen (o.a. koolstofdioxide, melkzuur en ureum)
    • Regelende stoffen (o.a. enzymen en hormonen)
    • Beschermende stoffen (o.a. antistoffen)
  • Opgeloste stoffen in bloedplasma
    Glucose, ureum en melkzuur
  • Gebonden stoffen in bloedplasma
    Vetten worden aan plasma-eiwitten gebonden en vormen zo lipoproteïnen
  • Plasma-eiwitten
    • Albuminen
    • Globulinen
    • Fibrinogeen
  • Albuminen
    Spelen een belangrijke rol bij het transport van stoffen en het handhaven van de osmotische waarde van het bloed en van de bloeddruk
  • Globulinen
    Bevatten o.a. de antistoffen, die zorgen voor de afweer tegen ziekteverwekkers
  • Fibrinogeen
    Vervult een functie bij de bloedstolling
  • Bloedplasma
    Speelt een rol bij het constant houden van het interne milieu door middel van homeostatische regelmechanismen
  • Bloedplasma heeft een vrij constante temperatuur van ongeveer 38 °C, een pH van ongeveer 7,4 en een osmotische waarde die gelijk is aan die van een 0,9% NaCl-oplossing
  • Infuus
    Een kunstmatige voeding waarbij het belangrijk is dat de toegediende oplossing de juiste osmotische waarde heeft (een fysiologische zoutoplossing)
  • Rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes ontstaan
    1. in het rode beenmerg uit hetzelfde type moedercel: de stamcellen
    2. Het rode beenmerg bevindt zich vooral in de wervels, in platte beenderen (bijv. schedelbeenderen, schouderblad en ribben) en in de uiteinden van pijpbeenderen (bijv. opperarmbeen, dijbeen en scheenbeen)
  • Rode bloedcellen (erytrocyten)

    Kleine ronde schijfjes, dunner in het midden dan aan de rand, zonder celkern
  • Rode bloedcellen leven gemiddeld slechts 4 maanden
  • Aanmaak rode bloedcellen
    Stamcellen in het rode beenmerg vormen voortdurend nieuwe rode bloedcellen (ca. 2 miljoen per seconde)
  • Hemoglobine
    Geeft rode kleur aan bloed, speelt rol bij transport van zuurstof en koolstofdioxide, bevat ijzeratomen
  • Afbraak rode bloedcellen

    Dode rode bloedcellen worden afgebroken in rode beenmerg, milt en lever, ijzer wordt opnieuw benut
  • Bloedarmoede (anemie)
    Bloed bevat niet voldoende hemoglobine, oorzaak kan zijn te weinig ijzerzouten in voeding
  • Witte bloedcellen (leukocyten)

    Hebben celkern, geen vaste vorm, kunnen door wand van haarvaten heen
  • Typen witte bloedcellen
    • Granulocyten
    • Lymfocyten
    • Monocyten
  • Granulocyten
    • Bestrijden bacteriën door fagocytose, kunnen hierbij zelf doodgaan waardoor etter of pus ontstaat
  • Lymfocyten
    • Maken antistoffen tegen ziekteverwekkers
  • Monocyten
    • Kunnen bacteriën fagocyteren, ruimen resten van dode cellen op na infectie
  • Leukemie
    Abnormaal veel witte bloedcellen in het bloed, veroorzaakt door een vorm van kanker op de plaats waar de witte bloedcellen worden gevormd
  • Witte bloedcellen bij leukemie
    • Te veel gevormd
    • Te weinig rode bloedcellen en bloedplaatjes gevormd
  • Granulocyten
    • Grootte: 10-12 μm
    • Cytoplasma: korrelige structuur
    • Celkern: meestal sterk gelobd
  • Lymfocyten
    • Grootte: 7-15 μm
    • Cytoplasma: vrij homogeen
    • Celkern: rond
  • Monocyten
    • Grootte: 14-19 μm
    • Cytoplasma: vrij homogeen
    • Celkern: gelobd
  • Bloedplaatjes (trombocyten)
    • Geen cellen, maar delen van uiteengevallen cellen
    • Functie bij bloedstolling (bloedstremming)
  • Bloedstolling
    1. Bloedplaatjes kleven aan beschadigde bloedvatwand
    2. Stoffen uit beschadigd weefsel en bloedplaatjes komen vrij
    3. Protrombine wordt omgezet in trombokinase
    4. Stollingsfactoren in bloedplasma, o.a. Ca-ionen, worden geactiveerd
  • Veel stollingsfactoren worden in de lever gesynthetiseerd, waarbij meestal vitamine K nodig is
  • Bloedplaatjes blijven intact als de binnenwand van de bloedvaten glad is
  • Bloedstolling
    1. Fibrinogeen uit het bloedplasma wordt door trombine omgezet in fibrine
    2. Fibrine vormt een netwerk van draden, waartussen de bloedcellen blijven hangen
    3. Bloedplaatjes kleven aan het beginnende bloedstolsel
    4. Bloedplaatjes gaan te gronde, waardoor stoffen vrijkomen
    5. Bloedstolling gaat door tot de wond geheel is afgesloten
    6. Fibrinedraden trekken zich samen, waardoor de randen van de wond naar elkaar toe worden getrokken
    7. Uit het stolsel wordt bloedserum geperst
    8. Door verdere indroging ontstaat een korstje
    9. Fibrinedraden worden langzaam afgebroken, waardoor het korstje loslaat en de wond geneest
  • Fibrinogeen
    Wordt door trombine omgezet in fibrine
  • Fibrine
    Vormt een netwerk van draden, waartussen de bloedcellen blijven hangen
  • Bloedserum
    Bloedplasma zonder fibrinogeen
  • Bij bloederziekte (hemofilie) kan het bloed niet goed stollen, doordat een bepaalde stollingsfactor in het bloed ontbreekt
  • Typen bloederziekte
    • Waarbij telkens een verschillende stollingsfactor ontbreekt