DNA

Cards (65)

  • DNA
    Bevat vier verschillende soorten nucleotiden, elk bestaande uit een desoxyribosemolecule, een fosfaatgroep en een stikstofbase
  • DNA-strengen verbinden
    1. Stikstofbasen worden verbonden door waterstofbruggen
    2. Adenine koppelt altijd met thymine (2 waterstofbruggen)
    3. Cytosine koppelt altijd met guanine (3 waterstofbruggen)
  • Complementaire strengen
    Nucleotiden tussen de 2 strengen vormen onderling steeds dezelfde basenparen:
    • Adenine met thymine
    • Cytosine met guanine
  • DNA-molecule
    • Twee nucleotidenketens zijn rond elkaar gedraaid als een dubbele helix
    • 5'-C-atoom draagt een fosfaatgroep
    • 3'-C-atoom draagt een OH-groep
    • Strengen liggen antiparallel
  • Transcriptiefactoren
    • Eiwitten die een rol spelen bij transcriptie van DNA naar RNA
    • Binden in de grote of kleine groeve
    • Zones met helixstructuren aanwezig
  • DNA-structuur
    • Grote en kleine groeve
    • Per volledige draai of winding van 3,4 nm komen ongeveer tien basenparen voor
    • Twee nucleotidenstrengen winden zich schroefvormig rond een denkbeeldige as
  • Gen
    • Deel van het DNA dat de code voor een eiwit bevat
    • Liggen op beide strengen van DNA-dubbelstreng
  • Genexpressie
    1. DNA wordt overgeschreven in mRNA
    2. mRNA wordt vertaald in een eiwit
  • Transcriptie
    Overschrijven van DNA in mRNA, altijd in 5'-3'-richting
  • Antisense-strengof niet-coderende streng
    DNA-streng die dient als template (matrijs) voor de aanmaak van mRNA
  • Sense-streng
    DNA-streng die niet wordt overgeschreven, heeft dezelfde basenvolgorde als het mRNA
  • Stikstofbasen
    Adenine, cytosine, guanine, thymine
  • Nieuwe streng
    1. RNA-streng aangemaakt bij transcriptie
    2. DNA-streng aangemaakt bij replicatie
  • Chromosomen
    46 chromosomen of DNA-moleculen in één menselijke lichaamscel
    > Vormen samen een molecule met een totale lengte van ongeveer 2 meter
  • DNA in de celkern
    • Compact opgerolde vorm
    • Specifieke eiwitten, de histonen, maken die sterke opvouwing mogelijk
    • Histonen zijn positief geladen eiwitten waarrond het negatief geladen DNA zich wikkelt
  • Nucleosoom
    Het geheel van het histon-octameer en het DNA dat er twee keer rond gewonden is
  • Opbouw nucleosoom
    1. Acht histonen vormen een histon-octameer
    2. DNA wikkelt zich twee keer rond het histon-octameer
    3. Waterstofbruggen houden het geheel samen
    4. Een extra histon-eiwit stabiliseert het pakketje
  • Chromatine
    Het complex van DNA en eiwitten in de kern van eukaryote cellen
  • Euchromatine
    • Minder compact
    • DNA toegankelijker voor enzymen die het zullen overschrijven in mRNA
  • Heterochromatine
    • Veel compacter, meestal inactieve genen
  • In één chromatinedraad zijn tegelijkertijd euchromatine en heterochromatine aanwezig
  • Chromatinevezel
    30 nm dik, wanneer de ketting zich verder helixvormig oprolt
  • Chromosomen voor celdeling
    1. Geheel van DNA en eiwitten wordt maximaal opgevouwen
    2. Chromosomen zijn dan korte, dikke staafjes
    3. Tussen twee celdelingen komen de chromosomen voor als een chromatinenetwerk
  • Chromatine in niet-delende cel

    Euchromatine of heterochromatine
  • Chromosoom
    Meest compacte vorm vlak voor celdeling, makkelijker om DNA over dochtercellen te verdelen
  • Chromosomen
    • Zichtbaar (lichtmicroscoop) als korte staafjes
    • Gecondenseerde vorm van chromatine
    • Bestaan uit twee zusterchromatiden gebonden door cohesine-eiwitten ter hoogte van centromeer
    • Ligging centromeer bepaalt vorm chromosoom
  • Centromeer
    • Plaats waar 2 zusterchromatiden aan elkaar gebonden zijn
    • Verdeelt chromosomen in 2 armen
  • Kinetochoor
    Structuur aan buitenzijde centromeer waar microtubuli aan kunnen binden
  • Functie microtubuli
    1. Trekken zusterchromatiden uit elkaar
    2. Elke dochterkern krijgt één chromatide van oorspronkelijk chromosoom
  • Chromosomenkaart of karyogram maken

    1. Foto maken van chromosomen tijdens celdeling
    2. Chromosomen rangschikken in paren volgens grootte en vorm
  • Geslachtschromosomenof heterosomen
    • Chromosomen die het geslacht bepalen (x en y)
    • Vrouwelijk individu XX, mannelijk individu XY
    • X-chromosoom is groter dan Y-chromosoom
    • X-chromosoom bevat meer genen
  • Lichaamschromosomen of autosomen
    Andere chromosomen dan de geslachtschromosomen
  • Eicel en zaadcel
    Bevatten elk één set van 23 chromosomen
  • Bevruchte eicel

    Bevat twee chromosomensets, één van mama en één van papa
  • Lichaamscel
    Bevat 23 chromosomenparen, elk paar bestaat uit twee homologe chromosomen
  • Homologe chromosomen
    Hebben een gelijkaardige vorm en grootte, en dragen genen voor hetzelfde kenmerk (niet altijd identiek, verschillende versies van één gen)
  • Diploïd(2n)

    • Dubbelvoudigheid van ieder chromosoom in de celkern
    • N = aantal verschillende chromosomen
  • Haploïd
    Slechts één exemplaar van elk chromosoom
  • Zygote
    Diploïde cel gevormd door twee haploïde voortplantingscellen
  • Triploïd
    Cellen die 3 sets van chromosomen bezitten