Moderne tijd: Bevolkingsexplosie, plattelandsvlucht en urbanisatie, ontstaan arbeiderswijken (beluiken om nieuwkomers in steden te vestigen)
Arbeidersklasse
Moderne tijd: Overaanbod in arbeiders, vooral vraag naar ongeschoolde arbeiders. Deze factoren zorgden voor lagelonen, ontstaan arme arbeidersklasse (proletariaat)
Arbeidsomstandigheden
Lage lonen
Geen leeftijdsgrenzen op arbeid
Schulden
Veel arbeidsongevallen
Geen socialezekerheid
Arbeidsomstandigheden
Patroons( werkgevers) van de fabrieken waren ook eigenaar van de beluiken, controle over arbeiders en innen huur
Werkboekje, registreren van werk, controlemiddel ( uitbuiting = arbeiders konden nergens anders meer werk vinden door het boekje)
Trucksysteem, arbeiders moesten inkopen doen bij werkgever
Leefomstandigheden
Beluiken: overbevolkt, bouwvallig, onhygiënisch, geen elektriciteit of stromend water, sociale problemen: analfabetisme, ondervoeding, alcoholisme
Klassenmaatschappij
Van standensamenleving naar klassensamenleving: sociale positie niet bepaald door afkomst, maar door rijkdom en bezit
Opkomst burgerij
Mengeling van : rijke , Gegoedehandelaars
Industriëlen
Grootgrondbezitters
Politieke macht burgerij
Via cijnskiesrecht
Tegenover burgerij
Arme proletariërs
Boerenbevolking
Die werden onderdrukt en maakten geenkans op sociale promotie
Burgerij had moraliserende houding t.o.v. arme arbeidersklasse
Staat gaf nauwelijks aandacht aan de armen
- Katholiekeliefdadigheid -> vaak voor religieuze redenen of status
- Geen pogingen tot structurele verandering
Burgerij
Zag armoede als bedreiging van de sociale orde, controle en onderdrukking via wetten
In de 19e eeuw werd de arbeidersklasseonderdrukt en kon niet op steun rekenen van de overheid
Coöperaties
Bv. Vooruit in Gent, socialistisch coöperatief voor brood, samenwerking voor betere grondstofprijzen en geen tussenhandelaars
Ziekenfondsen
Cf. Vooruit, mutualiteit of ziekenfonds ('kas voor onderlinge bijstand'), betalen medische kosten, vergoeding bij werkloosheid
Vakbonden of syndicaten
Organisatie van arbeiders voor politieke verandering, van Franse revolutie tot 1866 verbod op beroepsverenigingen (Wet Le Chapelier)
Socialisme
Eerste socialistische partij in België = Belgische werkliedenpartij (BWP), 1885, strijden voor ontmanteling klassensysteem, concept van klassenstrijd, antiklerikaal
Christendemocratie
Reactie op sociale kwestie en politieke onrust, verzoening van kapitaal en arbeid (corporatisme), geen gewelddadige klassenstrijd, maar reformisme
Strijd om stemrecht
1. Luik-Charleroi in 1866: stakingsgolf leidt tot tussenkomst leger
2. Politieke druk uit socialistische hoek, afdwingen algemeen meervoudig stemrecht (ipv cijnskiesrecht)
3. Socialisten bleven druk uitoefenen, in 1919 algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannelijke burgers, pas in 1948 voor vrouwelijke burgers
Urbanisatie = verstedelijking
Beluik = Een dichtbevolkte arbeiderswijk in een industriestad met gebrekkige hygiënische voorzieningen
proletariaat = Mensen die niets anders bezitten dan hun kinderen (arbeidersklasse en arme boeren in de 19de eeuw).
patroon = Synoniem voor de werkgever: de eigenaar van de fabriek.
werkboekje = Een boekje dat verplicht was om ergens in dienst te treden en waarin de werkgeveropmerkingen kon noteren over de werknemer.
trucksysteem = Systeem waarbij arbeiders werden verplicht om hun inkopen te doen in fabriekswinkels
klassensamenleving = Samenleving waarin geld en bezit je positie in de maatschappij bepalen
burgerij = Een mengeling van steenrijke, rijke en goedverdienende handelaars, industriëlen en grootgrondbezitters die het politieke en het economische leven beheersten.
cijnskiesrecht = Kiessysteem waarbij enkel diegenen die voldoende belastingen betaalden, mochten stemmen
moraliseren = Wanneer je anderen de les spelt over hun gedrag en levensstijl, en vindt dat ze jouw normen en waarden moeten overnemen
coöperatie = Een coöperatie is een structuur waarbij een aantal aandeelhouders (coöperanten) investeren in een gezamenlijke onderneming. Op die manier bereiken ze een grotere schaal dan als individuele producent. Het bedrijf wordt democratisch bestuurd. De winst wordt uitgekeerd onder de coöperante
ziekenfonds/mutualiteit = Arbeiders spaarden samen om een 'kas voor onderlinge bijstand' aan te leggen. Met het geld uit de kas betaalde men medische kosten (dokter, apotheek...)
vakbond/syndicaat = Door zich te verenigen in beroepsverenigingen wilden de arbeiders sterker staan en betere loon- en werkomstandigheden afdwingen.
antiklerikaal = Een antiklerikale stroming keert zich af van de macht van de Kerk op het openbare leven, het onderwijs, de politiek, ..
klassenstrijd = Het standpunt van de socialisten over de sociale kwestie: arbeid en kapitaal zijn tegengestelde krachten: enkel door de overwinning van arbeid op kapitaal kan een klassenloze samenleving ontstaan
corporatisme = Het standpunt van de katholieke Kerk over de sociale kwestie: arbeid en kapitaal moeten samenwerken, naar het voorbeeld van een lichaam ('corpus') waar hoofd en handen samenwerken
socialisme = Verzamelnaam voor alle ideologieën die streven naar een samenleving op basis van sociale rechtvaardigheid.
christendemocratie = Een ideologie die zich baseert op de christelijke waarden en het lot van de arbeiders/armen wil verbeteren door samenwerking tussen de verschillende klassen.
algemeen meervoudig stemrecht = Alle volwassen mannen mogen stemmen; bepaalde groepen krijgen een of twee extra stemmen op basis van kapitaal
algemeenenkelvoudigstemrecht = Alle volwassen mannen krijgen één stem. Vanaf 1948 kregen alle volwassen vrouwen ook één stem
reformisme = Socialisme en christendemocratie keurden geweld af en wilden via parlementaire weg wettelijke hervormingen van het arbeidsrecht realiseren.