Bio

Cards (59)

  • Een dierlijke cel bevat geen celkern, DNA in de kern
  • Een plantencel bevat, chloroplasten, celwand en DNA in kern
  • Schimmelcel bevat een celwand, DNA in kern en een vacuole
  • Bacteriecel bevat een celwand, geen kern en DNA los in cytoplasma
  • In de celkern vindt regeling van celprocessen plaats zoals genexpresssie en celspecialisatie. In het cytoplasma bevindt zich grondplasma en organellen. Organellen : mitochondriën de functie daarvan is --> produceren van energie. Ribosomen --> aanmaak van eiwitten in cellen. Die liggen vrij in cytoplasma of op RUW ER.
  • Endoplasmatisch retilicum (ER) zorgt voor de herberging van ribosomen en transport van eiwitten. Golgisysteem --> Aanpassen van eiwitten, opslag van eiwitten en vorming van transportblaasje. Lysomen -->Breekt afvalstoffen af en komt vrij voor in grondplasma.
  • De functie van het endoplasmatische retilicum is herberging van ribosomen en transport van eiwitten
  • De functie van een golgisysteem is het aanpassen van eitwitten, opslag van eiwitten en vorming van transportblaasjes
  • Lysomen = breken afvalstoffen af en komen vrij in het cytoplasma voor
  • Ribosoom --> ER --> golgisysteem --> lysosoom
  • Genexpressie = tot uiting komen van een genetische code via de gemaakte eiwitten
  • Deze genetische code kan aan en uit geschakeld worden zo onstaat een code
  • Promotor = aan schakelaar van een gen
  • Operator --> uit schakelaar van een gen
  • gen = gedeelte van DNA dat codeert voor een polypeptide
  • Polypeptide = een lange aan elkaar gebonden keten van aminozuren
  • Alle cellen in een organisme bevatten hetzelfde DNA
  • Niet-gespecialiseerde eiwitten = stamcellen
  • Uit deze stamcellen kunnen allerlei typen gespecialiseerde cellen ontstaan
  • Celspecialisatie onstaat doordat in een cel niet alle genen actief zijn
  • Celspecialisatie begint tijdens de ontwikkel van een embryo
  • Stamcellen kunnen worden : gekweekt, afkomstig van de patient of donor
  • Actief transport --> tegen de concentratie richting in, hierbij verbruiken de transporteiwitten in de celmembraan = ATP
  • Passief transport --> met concentratierichting mee door middel van diffusie en osmose
  • Difussie : verplaatsing van deeltjes van hoge naar lage concentratie zonder membraan of bij een selectief permeabel membraan
  • Osmose : verplaatsing van water door semipermeable membraan
  • Functie van een turgor --> stevigheid aan planten en opnemen van water
  • Plastiden : Chloroplasten --> fotosythese
  • Chromoplasten --> kleurstofkorrels
  • Amyloplasten --> zetmeelkorrels
  • Functie van een vacuole is voor de opslag van zouten en suikers
  • Turgor is voor de stevigheid hier komt druk op de celwand
  • Water gaat de vacuole in en hierdoor ontstaat druk op de celwand
  • isotonoon:  oplossingen zijn oplossingen met een gelijke osmotische druk, hypotonoon: oplossingen met een lagere osmotische druk en hypertoon oplossingen met een hoge osmotische druk
  • Assimilatie --> opbouwreacties
  • Dissimilatie --> afbraakreacties
  • Voortgezette assimilatie = uit glucose worden grotere moleculen gemaakt hier is energie voor nodig ATP
  • Dissimilatie --> hier komt energie bij vrij
  • aerobe dissimilatie = met zuurstof, anerobe dissimilatie = zonder zuurstof
  • In assimilatie en dissimilatie worden enzymen gebruikt, dit zijn eiwitten die een chemische reactie versnelt zonder zelf gebruikt te worden --> katalysator