BB HC04 Hemostase

Cards (17)

  • Hemostase
    Bloedstelping (bloed moet op de juiste plek blijven)
  • Hoofdrolspelers in hemostase
    • Bloedplaatjes
    • Thrombine
    • Fibrine
    • Endotheelcellen
    • Andere (anti/ont)-stollingsfactoren
  • Waaruit ontstaan bloedplaatjes?

    Celresten van megakaryocyten (uit beenmerg)
  • Wat heb je teveel bij trombose?
    Stollingsfactoren
  • Processen betrokken bij het voorkomen van bloedverlies
    • Vaatcontractie
    • Plaatjesaggregatie
    • Bloedstolling
  • Verschillende fases van hemostase
    1. Snelle reactie op prikkel
    2. Activatie en vorming primaire plaatjesplug (aggregatie)
    3. Secundaire plaatjesplug (stabieler; netje)
    4. Begin van herstel
    5. Wondgenezing
  • Bloedstolling (coagulatie)
    Vorming van fibrinenetwerk; gelachtige substantie
  • Hoe wordt voorkomen dat stolling uit de hand loopt?

    • Korte halfwaardetijd
    • Alleen werkzaam op plek van de laesie
    • Neutralisatie door circulerend anti-stollingsfactoren (anti-trombine, heparine, en in vivo; heparansulfaat)
  • Anti-coagulantia
    • Heparine= irreversibele activatie van AT3
    • EDTA of citraat (chelators): binden Ca2+, ongedaan maken door Ca2+ toe te voegen
    1. Snelle reactie op prikkel
    • Stroomopwaarts vasoconstrictie
    • In een gezonde vaatwand voorkomen prostacycline en NO dat plaatjes kunnen aanhechten. Bij schade echter, komt de von Willebrand factor (vWF) vrij vanuit de endotheelcellen en worden bloedplaatjes aangetrokken/langer in de omgeving gehouden. vWF beschermt ook factor 8 tegen afbraak. vWF activeert ook deels. Ook komt een weefselfactor vrij die bijdraagt aan de plaatjes- en stollingsreactie.
  • 2. Activatie en vorming primaire plaatjesplug (aggregratie)
    • Geactiveerde bloedplaatjes krijgen allerlei uitlopertjes en secreteren ADP en thromboxaan (TXA2) en trekken meer bloedplaatjes aan (sneeuwbaleffect). Er is ook een beetje actief trombine nodig!
    • PF3 (negatieve fosfolipiden) komen aan het oppervlak doordat de cellen gescrambled worden. Belangrijk voor intrinsieke activatie bij fase 3.
  • Vitamine K tekort
    • Belangrijk voor het negatief maken van stollingsfactoren
    • Tekort leidt tot HD. Relatief: intoxicatie met vitamine- K antagonisten. Absoluut: te weinig opname.
    • Vitamine K is een cofactor van carboxylase waardoor glumaat een extra negatieve groep krijgt. Dit bindt calcium beter. Vooral belangrijk voor factor 2, 7, 9 en 10.
  • 4. Begin van herstel
    • Stabiele plug is gevormd
    • Contractie stolsel door trombostenine, actine en myosine
    • Begin fibrinolyse zodat endotheelvorming kan plaatsvinden. Plasmine knipt fibrine. Endotheelcellen produceren tissue plasminogeen activator dat plasminogeen activeert.
  •  TF (factor 3)+fosfolipiden= weefsel tromboplastine. Factor 7+TF kunnen factor 10 knippen naar actieve factor 10a. II= protrombine.
  • Factor 7 route is korter en sneller. Gevolg is dat deze route minder actief trombine levert--> alleen deze route is niet voldoende voor fibrinenetwerk vorming, wel belangrijk voor plaatjesreactie
  • Bij dieren zit de stollingscascade iets anders. Factor 9 kan door zowel factor 11+12 als factor 7 worden geactiveerd. In een glazen buisje is nauwelijks weefseltromboplastine aanwezig, wel activering van factor 12 door glazen buis (negatief oppervlak). In vivo activeert PF3 van het endotheel of trombocyten de stollingsfactoren. In een dier is voornamelijk activatie van factor 7 belangrijk. Factor 5 is ook membraangebonden.
  • Stollingscascade
    • Nodig voor de vorming van actief trombine dat fibrinogeen knipt in fibrine. Trombine knipt ook factor 13.
    • Proteolytische cascade om signaal te versterken en beter te controleren. Op de serine residuen. Voor een deel op het membraan met behulp van Ca2+. Zonder Ca2+ geen stolling.
    • Trombine kan gemaakt worden uit protrombine via intrinsieke en extrinsieke cascade, uiteindelijk is factor 10 het doel