1. In water kan elk molecuul maximum 4 waterstofbruggen vormen
2. In de vloeibare fase: sterke wisselwerking (een van de gevolgen is de hoge oppervlaktespanning van water)
3. Elk H-atoom: betrokken in een H-brug met een naburig molecuul (water als donormolecuul)
4. Zuurstof atoom: kan 2 NGEP ter beschikking stellen aan andere buurmoleculen (water als acceptor)
Waterstofbruggen
Niet-covalente bindingen waarbij een waterstofatoom gemeenschappelijk wordt gedeeld door twee naburige atomen
De overige biomoleculen zijn voor een groot deel in deze 'interne zee' van water opgelost
De structuur van eiwitten, nucleinezuren en membranen is voor een deel te danken aan hun interactie met water
Intermoleculaire krachten
Aantrekkingskrachten tussen stabiele moleculen (identieke of verschillende)
Tafelsuiker lost makkelijk op in water. Dit is gebaseerd op intermoleculaire krachten tussen de suiker- en watermoleculen
Aminozuren
Twintig aminozuren die voorkomen in het menselijk lichaam, verschillen in 'R'-groep (zijketen)
Ioniseerbaarheid van aminozuren
Zowel de aminogroep als de carboxylgroep van de aminozuren zijn ioniseerbaar, afhankelijk van de pH
Bij fysiologische pH (pH ~7) is de carboxylgroep volledig geioniseerd tot COO-
Bij neutrale pH is er 103 meer NH3+-groepen dan NH2-groepen
Post-translationele modificatie
Sommige aminozuurketens worden na inbouw van het aminozuur in een eiwit nog chemisch gewijzigd
Peptidebindingen
Hebben geen vrije draaibaarheid
Peptiden
Dipeptiden (2 AZ)
Tripeptiden (3 AZ)
Tetrapeptiden (4 AZ)
Polypeptiden (20 - 100 AZ)
Proteїnen (gewoonlijk grote tot zeer grote polypeptiden die bestaan uit 1 of meerdere ketens(s) van honderden aminozuren)
Eiwitten
Zijn organische moleculen
Zijn opgebouwd uit aminozuren
Het menselijk lichaam bevat 1000den proteïnen
Elke functie in de cel is afhankelijk van proteïnen
Proteïnen spelen een cruciale rol in bijna alle biologische processen
Primaire structuur
Aminozuursequentie (aminozuurvolgorde) van een eiwit
De informatie voor de precieze aminozuurvolgorde van het eiwit insuline ligt vast in de basenvolgorde van het insulinegen
Structuur van eiwitten
Primaire structuur (aminozuurvolgorde in de polypeptideketen)
Secundaire structuur (lokaal niveau) - interacties tussen nabijgelegen aminozuren
Tertiaire structuur (globaal niveau)
Quaternaire structuur
Alfa-helix
Rechtsdraaiende spiraal van de peptideketen, waarbij de CO-groep van aminozuur 1 een waterstofbrug vormt met de NH-groep van een aminozuur vier plaatsen meer naar het carboxyterminaal
Beta-vouwblad
Vlakke structuur, waar de polypeptide keten bijna volledig uitgerekt is, gestabiliseerd door talrijke H-bruggen tussen CO- en NH-groepen van aminozuren die ver van elkaar liggen
Tertiaire structuur
Unieke drie-dimensionale structuur van elk polypeptide, bepaald door de aminozuursequentie, gestabiliseerd door disulfidebindingen, hydrofobe interacties, waterstofbruggen en ionische interacties
Polypeptideketens die langer zijn dan 200 aminozuren bestaan gewoonlijk uit twee of meer domeinen
Polypeptide
A chain of amino acids
Domains
The fundamental functional and three-dimensional structural units of polypeptides
Polypeptide chains greater than 200 amino acids in length generally consist of two or more domains
Tertiary structure
The compact three-dimensional structure of a polypeptide
Interactions stabilizing tertiary structure
Disulfide bonds
Hydrophobic interactions
Hydrogen bonds
Ionic interactions
Disulfide bond
A covalent linkage formed from the sulfhydryl group (–SH) of each of two cysteine residues, to produce a cystine residue
Hydrophobic interactions
Amino acids with nonpolar side chains tend to be located in the interior of the polypeptide molecule, where they associate with other hydrophobic amino acids
Structural determinations have provided a wealth of information about how proteins perform their functions
The spatial structure is responsible for the protein functions
Protein classification based on function
Enzymes
Hormones
Transport proteins
Immunoglobulins
Structural proteins
Quaternary structure
The spatial structure of a non-covalently bound group of proteins; the members of this group are called subunits
Hemoglobin
A globular protein that transports oxygen in red blood cells
A heterotetrameric (4 subunits) structure: α2β2
Allosteric protein
A protein that can exist in two states (R and T) and the binding of a ligand to one subunit affects the binding of a ligand to the other subunits
Hemoglobin binds oxygen cooperatively, meaning that the binding of oxygen to a site in one chain increases the likelihood that the remaining chains will bind oxygen
Hemoglobin types
HbF (fetal hemoglobin)
HbA (adult hemoglobin)
HbF
Composed of α-chains and γ-chains
Has higher oxygen affinity than HbA
Hemeproteins
Specialized proteins that contain heme as a tightly bound prosthetic group