Bloemen hebben verschillende kenmerken die zijn aangepast aan de manier waarop ze worden bestoven
Bloemen met windbestuiving
Kleine, onopvallende bloemen zonder bloemblaadjes of geur
Vaak groen of geel van kleur
Geen nectar, maar produceren veel licht stuifmeel
Meeldraden en stampers goed blootgesteld voor contact met wind
Bloemen met insectenbestuiving
Kleurrijk en divers van vorm met bloemblaadjes en kelkbladeren
Felgekleurd en hebben een sterke geur
Produceren nectar als beloning voor bestuivers
Stuifmeel is kleverig en zwaar, blijft aan bestuivers hangen
Meeldraden en stampers vaak verborgen in de bloem
Soorten planten
Klimplanten
Voorjaarsbloeiers
Rozetvormende planten
Waterplanten met drijvende bladeren
Organen van planten
Bloem
Stengel
Bladeren
Wortels
Wortels
Geven de plant stabiliteit in de grond en nemen water en mineralen op
Stengel
Verantwoordelijk voor transport van water en opgeloste stoffen binnen de plant
Bladeren
Produceren voedingsstoffen door middel van fotosynthese
Bloemen
Spelen een belangrijke rol in de voortplanting en produceren zaden
Manieren van ongeslachtelijke voortplanting bij planten
Stekken
Knollen
Bollen
Uitlopers
Wortelstokken
Naast ongeslachtelijke voortplanting kunnen planten zich ook verspreiden door middel van geslachtelijke voortplanting waarbij vruchten en zaden betrokken zijn
Manieren van verspreiding van zaden
Wind (pluis of vleugels)
Door dieren (gegeten en uitgepoept)
Open springende vruchten
Eencellige dieren voeren gaswisseling uit via het celmembraan
Veelcellige dieren hebben speciale ademhalingsorganen, zoals kieuwen (bij vissen) en longen (bij zoogdieren) en tracheeën (bij insecten)
Kieuwen
Liggen achter de kop in de kieuwholten
Opgebouwd uit kieuwbogen met kieuwplaatjes met veel bloedvaatjes
Groot oppervlak voor opname zuurstof uit water
Longen
Gaswisseling bij reptielen, vogels en zoogdieren
Zoogdieren hebben groter longoppervlak dan reptielen en zijn warmbloedig
Tracheeën
Sterk vertakte luchtbuizen die het hele lichaam doordringen bij insecten
Zuurstof wordt opgenomen in de tracheeën en afgegeven aan de cellen
Manieren van lopen bij dieren
Teengangers
Hoefgangers
Zoolgangers
Teengangers
Lopen op hun tenen, hebben meestal lange poten en flexibele gewrichten
Kunnen rennen, springen en klimmen, en gebruiken poten om prooien te grijpen
Hoefgangers
Lopen op hoeven, hebben twee of vier hoeven onder hun poten
Hoeven zijn bedekt met hoorn en dienen als bescherming en steun
Hebben vaak lange poten en krachtige spieren om snel te kunnen rennen
Zoolgangers
Lopen op de hele voet, hebben platte voeten met dikke kussentjes als schokdempers
Hebben kortere poten en gebruiken hun spieren om langzaam en behendig te bewegen
Hebben betere grip op de grond dan hoefgangers en teengangers
Teenganger
Dieren die tenen hebben, die ook worden gebruikt om prooien te gripen of vast te houden
Teenganger
Hebben meestal lange poten en flexibele gewrichten, waardoor ze behendig en snel kunnen bewegen
Hoefganger
Dieren die op hoeven lopen, zoals paarden, koeien en herten
Hoefganger
Hebben twee of vier hoeven onder hun poten, afhankelijk van het aantal tenen dat ze hebben behouden tijdens de evolutie
De hoeven zijn bedekt met hoorn en dienen als bescherming voor de tenen en als steun tijdens het lopen
Hebben vaak lange poten en krachtige spieren om hun gewicht te dragen en snel te kunnen rennen
Zoolganger
Dieren die op de hele voet lopen, zoals beren, varkens en mensen
Zoolganger
Hebben platte voeten met dikke kussentjes onder de tenen die dienen als schokdempers tijdens het lopen
Hebben meestal kortere poten en gebruiken hun voeten om langzaam en behendig te bewegen
Hebben een betere grip op de grond dan hoefgangers en tegangers
Zwemvliezen
Aangepaste voeten van watervogels die hen helpen bij het zwemmen in het water
Zwemvliezen
Zijn meestal groot en breed, en sommige vogels hebben ook zwemvliezen tussen de tenen
Zorgen voor een groot oppervlak dat meer water kan verplaatsen en meer drijfvermogen geeft tijdens het zwemmen
Helpen watervogels ook om gecontroleerd te duiken en hun evenwicht te behouden in het water
Steltlopers
Hebben lange poten die hen helpen om te lopen en te rennen op modderige of zanderige oevers
De gedeeltelijke zwemvliezen tussen de tenen zorgen voor meer stabiliteit en voorkomen dat de vogel wegzakt in de modder
Roofvogels
Hebben krachtige klauwen, ook wel bekend als scherpe nagels, die hen helpen bij het vangen van prooien
De klauwen zijn groot, krom en kunnen worden gebruikt om een prooi vast te grijpen en vast te houden
Sommige roofvogels hebben ook klauwen met scherpe uitsteeksels aan de onderkant, waardoor ze beter grip hebben op hun prooi
Kiezen
In de mond van zoogdieren worden voedseldeeltjes verkleind en vermengd met speeksel voordat het verder gaat door het spijsverteringskanaal
Planteneters
Hebben vaak plooikiezen met hoge, scherpe punten die in elkaar passen als de kaken op elkaar worden gezet
Dit zorgt voor een efficiënte verwerking van vezelrijk voedsel, zoals bladeren en stengels
De plooien vergroten het oppervlak van de kiezen, wat het vermalen van het taaie materiaal vergemakkelijkt
De vorm van de plooien zorgt ervoor dat de kiezen niet snel afslijten
Vleeseters
Hebben vaak knipkiezen met scherpe mesachtige randen die voedsel in kleine stukjes snijden en scheuren
Dit is nodig om vlees en andere dierlijke weefsels te verwerken, die moeilijker te vermalen zijn dan plantaardig voedsel
Knipkiezen hebben slechts één wortel, zodat ze snel kunnen worden vervangen als ze beschadigd raken
Alleseters
Hebben knobbelkiezen met knobbels en richels op het kauwvlak, die voedsel in kleine stukjes vermalen
Ze zijn geschikt voor zowel plantaardig als dierlijk voedsel
De knobbels en richels op de kiezen zorgen ervoor dat het voedsel goed wordt vermalen en dat de voedingsstoffen eruit worden gehaald
Planteneters hebben over het algemeen een langer darmkanaal dan vleeseters, omdat plantaardig voedsel moeilijker te verteren is dan dierlijk voedsel
Vleeseters hebben een korter darmkanaal, omdat dierlijk voedsel makkelijker te verteren is dan plantaardig voedsel
Er zijn uitzonderingen, zoals herkauwers die een lang darmkanaal hebben om plantaardig voedsel beter te kunnen verteren, en sommige roofdieren die een langer darmkanaal hebben om voedsel beter te kunnen verteren en de voedingsstoffen eruit te halen