Verlichting

Cards (42)

  • In de 17e eeuw zorgden ontdekkingsreizen, ambachtelijke technieken, humanistische tekstanalyse, het rationalisme van Descartes en het empirisme van Locke voor de wetenschappelijke revolutie.
  • Nieuwe inzichten en ontdekkingen, zoals de natuurwetten van Newton, leidden tot discussies over de positie van godsdienst in de samenleving.
  • Een belangrijk gevolg van deze debatten was dat godsdienst en geweten steeds minder als verantwoordelijkheid van staat of vorst werden gezien, maar als zaken van het individu.
  • Verlichte denkers vonden dat wetenschappelijke methoden ook moesten worden toegepast op de samenleving.
  • Traditie, religieuze praktijken en bestaande gezagsverhoudingen moesten worden getoetst aan criteria van redelijkheid.
  • Samen met ideeën over opvoeding, onderwijs en de verspreiding van kennis leidde deze maatschappijkritiek tot optimisme en geloof in maatschappelijke vooruitgang, al werden er ook toen al vraagtekens gezet bij de reikwijdte van het menselijke verstand.
  • Verlichte denkers als Locke en later Rousseau gingen uit van natuurrechten en het idee van een sociaal contract, waarbij alle macht uiteindelijk uitging van het volk zelf.
  • Rousseau koppelde daaraan ideeën over vrijheid en gelijkheid van ook armen en slaven, en over vormen van directe democratie op basis van de algemene wil.
  • Van grote invloed waren daarnaast de ideeën van Montesquieu over de scheiding der machten.
  • De economische ideeën van Adam Smith zorgden voor een herwaardering van de verhoudingen tussen overheid en economie, en de rol die rationeel eigenbelang hierin speelde.
  • Een ander gevolg van de verlichting was de verandering in politieke cultuur.
  • Nieuwe ideeën vonden brede verspreiding en werden privé en in het publieke domein uitvoerig besproken. Voor het eerst moesten vorsten rekening houden met de publieke opinie in alle lagen van de bevolking.
  • Publicatie van verlichtingsideeën werd angstvallig in de gaten gehouden en soms verboden.
  • Centralisatie door vorsten, gelegitimeerd door het droit divin, zorgde voor spanningen.
  • In sommige landen omarmden vorsten elementen van het verlichtingsdenken, zonder dat zij het absolutisme loslieten.
  • Via literatuur en briefwisselingen raakten verlichtingsideeën ook in de Britse koloniën in NoordAmerika verspreid. Daar stimuleerden ze de behoefte aan meer zelfbeschikking.
  • Tegen nieuwe Britse belastingen ontstond breed gedragen verzet. De Britse koning volgde een onbuigzame koers en in juli 1776 verklaarden dertien Britse koloniën zich gezamenlijk onafhankelijk. Het initiatief ging daarbij uit van committees of correspondence.
  • Leider van de onafhankelijkheidsstrijd werd George Washington, die onder een groter deel van de kolonisten steun verwierf door het pamflet Common Sense van Thomas Paine.
  • De grondwet die uit deze strijd voortkwam weerspiegelt de ideeën van de verlichting.
  • In de praktijk bleek het voor de Verenigde Staten lastig om de belangen van de staten in het noorden en die in het zuiden tegelijk te behartigen.
  • Alle burgers hadden gelijke rechten, maar vrouwen, slaafgemaakten en de oorspronkelijke inwoners van het continent kregen deze rechten niet.
  • Kolonisten noch de overheid zelf schuwden geweld tegen de inheemse bevolking.
  • In Frankrijk leidden verlichtingsideeën in de 18e eeuw tot verzet tegen de standensamenleving. Die stelde de derde stand achter, een situatie waar ook verlichte vertegenwoordigers van de elite niet meer achter konden staan.
  • Naar aanleiding van een acute financiële crisis kwam besloot Lodewijk XVI in 1789 de Staten-Generaal bijeen te roepen, maar de verdeelde elite had geen antwoord op de problemen.
  • Het gevolg was een tweetal revoluties, waarvan de eerste in 1789 resulteerde in de Verklaring van de rechten van de mens en de burger en in de grondwet van 1791.
  • In deze periode werd Frankrijk een constitutionele monarchie met censuskiesrecht en zonder privileges voor de standen.
  • Een tweede revolutie in 1792 resulteerde in een rechtszaak tegen de koning en een republiek onder leiding van de jakobijnen.
  • De Jakobijnen voerden algemeen stemrecht in en poogden ook economische gelijkheid af te dwingen.
  • Onder leiding van Robespierre vervolgden de jakobijnen vermeende tegenstanders van de revolutie op grote schaal en brachten hen ter dood. Ook Olympe de Gouges, schrijfster van de eerste Verklaring van de rechten van de vrouw, wachtte dit lot.
  • Na de val van dit schrikbewind duurde het nog enkele jaren voordat er een stabiele politieke situatie ontstond. In 1799 nam Napoleon de macht over, kroonde zichzelf tot keizer en zette de verovering van een groot deel van Europa door. In de veroverde gebieden voerde hij de Code Napoléon in, een serie wetboeken waarin veel revolutionaire ideeën waren vastgelegd.
  • Tijdens het Congres van Wenen in 1814-1815 probeerden de overwinnaars van Napoleon een stabiele politieke orde te scheppen. Zij herstelden veel van de situatie van vóór de Franse Revolutie en creëerden een machtsevenwicht tussen Europese staten.
  • Toch bleven in landen als het Koninkrijk der Nederlanden veel maatregelen uit de Franse tijd van kracht, zoals de Code Napoléon.
  • Als reactie op de restauratie, maar ook in relatie tot de industrialisering en de sociale kwestie, ontstonden in de 19e eeuw politieke stromingen en bewegingen die zich baseerden op verlichtingsideeën, zoals het liberalisme, het socialisme, het nationalisme en het feminisme.
  • Liberalen benadrukten de vrijheid van het individu tegenover de overheid. In de 19e eeuw streden zij voor gelijke burgerrechten en uitbreiding van het kiesrecht.
  • Socialisten benadrukten de gelijkheid van mensen, die de gemeenschap of de staat ook materieel kan garanderen.
  • Onder invloed van Rousseau, de veroveringen van Napoleon en de Romantiek groeide in de 19e eeuw het nationalisme. Dat ging uit van broederschap binnen één volk of staat. Afhankelijk van het aantal volkeren binnen de grenzen konden staten hierdoor meer of minder samenhang krijgen.
  • Nationalisme was een drijfveer achter de eenwording van Italië en Duitsland en leidde tot de onafhankelijkheid van verschillende nieuwe landen.
  • De afscheiding van België in 1830 paste meer bij het liberalisme dan bij het nationalisme, net als de herziening van de Nederlandse grondwet door Thorbecke in 1848.
  • Door toenemende sociale ongelijkheid en politieke bewustwording organiseerden arbeiders coöperaties, vakbonden en politieke partijen die zich oriënteerden op het socialisme. Anarchisten en communisten streefden daarbij naar een sociale revolutie zoals Karl Marx die had voorspeld, sociaaldemocraten naar geleidelijke verandering via verkiezingen.
  • Onder meer door het burgerlijk gezinsideaal kreeg het feminisme lang weinig aanhang. In de tweede helft van de 19e eeuw ontstonden in Europa niettemin feministische bewegingen onder vooral welgestelde vrouwen én mannen.