syllabus c1.3 de gouden eeuw

Cards (6)

  • In de Republiek ontwikkelde zich een oorlogseconomie. Handel was nodig om de strijd tegen de Habsburgers te financieren. Regenten zagen die strijd tegelijk als een middel om de Spaanse
    handelspositie te verzwakken. Naast economische samenwerking en innovatie beschouwden zij het handhaven van het particularisme van steden en gewesten en de gewetensvrijheid van burgers als
    belangrijke voorwaarden voor welvaart. De stadhouders, die meer eenheid en aanzien nastreefden, moesten die vrijheden respecteren.
  • In het Heilige Roomse Rijk belemmerde de Dertigjarige Oorlog de economische groei van deze gebieden. In Engeland en Frankrijk deden dat de spanningen tussen vorsten en adel. Een tijdlang kon de Republiek hierdoor de Europese tussenhandel en de wereldhandel beheersen en trok zij zeer veel arbeidsmigranten aan. De steden in vooral de zeegewesten groeiden explosief. In Holland en Utrecht ontstond een ring van steden die al in de 17e eeuw verbonden waren met een
    netwerk van openbaar vervoer.
  • De snelheid en omvang van de groei was het meest zichtbaar in
    Amsterdam, dat door haar stapelmarktfunctie en haar eigen versie van de koopmansbeurs een reeks aan grote uitbreidingen nodig had: de grachtengordel. Rijke kooplieden investeerden in steeds betere molens, droogmakerijen en de teelt van nieuwe gewassen, maar verkregen ook
    adellijke titels en lieten stadspaleizen en buitens bouwen om hun status te verhogen. Onder hen vonden kunstenaars als Rembrandt een enorme markt. Ook kooplieden van buitenlandse afkomst konden binnen de Republiek relatief snel opklimmen.
  • In de periode na 1648 stabiliseerde de situatie in de omliggende landen zich. Engeland en het absolutistische Frankrijk voerden een mercantilistisch beleid waar de handel van de confederale
    Republiek onder leed.
  • Veel regenten trokken zich terug uit de handel van de Republiek, leenden hun geld uit aan buitenlandse ondernemers en machthebbers en probeerden hun politieke en economische macht veilig te stellen. Dit riep onvrede op bij het gemeen, dat minder had geprofiteerd van de relatieve welvaart van de Gouden Eeuw. Dat stelde zich steeds Oranjegezinder op, terwijl regenten als Johan de Witt juist staatsgezind en tegen de Oranjes waren.
  • Het Rampjaar 1672 luidde het einde in van de Gouden Eeuw. Investeringen in het buitenland en oligarchisering namen daarna toe. Door toenemende concurrentie in de wereldhandel raakte de
    Republiek haar leidende positie kwijt aan Engeland en nam Londen de rol van Amsterdam als centrum van handel en bankwezen over