Ak 6.1

Cards (14)

  • Sterke natuurkrachten (ijs en water)

    • Vormen het landschap
  • In Nederland lag ooit een enorme hoeveelheid ijs
  • Begon zo'n 2,5 miljoen jaar geleden
    Pleistoceen
  • Afwisseling van koude perioden (ijstijden of glacialen) en perioden met een warmer klimaat (tussenijstijd of interglaciaal)
    Interglaciaal is vergelijkbaar met ons huidige klimaat
  • Ijstijd
    • Steenkoud in de winter, temperatuur boven nul alleen in de zomer
    • Meeste neerslag viel als sneeuw, die niet dooide maar ophoopte en samengeperst werd tot ijs
    • Veel water vastgehouden als landijs, zeespiegel daalde flink
    • Gletsjers in Scandinavië groeiden aan en breidden zich langzaam in zuidelijke richting uit
    • Ijs deed er minstens duizend jaar over om Nederland te bereiken
    • Ijskap op Scandinavië groeide tot 2.500 tot 3.000 m dik
  • Tijdens het Pleistoceen waren er meer dan twintig ijstijden
  • In Nederland heerste in koude periodes een koud klimaat, waarin bijna niets kon groeien, hooguit wat lage struiken en grassen
  • Rivieren in koude periodes
    1. Voorlopers van Rijn en Maas stroomden naar noordwesten
    2. Breed in zomer door veel smeltwater, bedding verstopt, water zocht nieuwe uitweg
    3. Vlechtende rivier, nam groot gebied in beslag, liet zand en grind achter
    4. Bijna droog in winter door bevriezing, grote schommelingen in waterafvoer
  • Saale-ijstijd
    1. Scandinavische landijs bereikte Nederland
    2. Noordelijke helft bedekt met dikke laag ijs
    3. Ijs rukte op in twee fasen
  • Eerste fase
    • Ijs rukte op tot lijn Texel-Coevorden
    • Ijs nam zand, klei en stenen mee, zelfs uit Scandinavië
    • Stenen verpulverd en vermengd met grind, zand en leem, achtergelaten als keileem
    • Keileem opgeperst tot heuvels van 10-15 m hoog
    • Grote zwerfstenen uit Scandinavië achtergelaten, gebruikt voor hunebedden
  • Tweede fase
    • Ijs kwam tot halverwege Nederland, tot lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen
    • Rand van ijs bestond uit 'tongen' die rivierdalen volgden en breder en dieper maakten
    • Ijs drukte rivierzand en -grind opzij en omhoog tot stuwwallen, tot 125 m onder NAP diep en 100 m hoog
  • Einde tweede fase
    Warmer, ijs smolt af, Noordzee vulde weer op, Eem-interglaciaal
  • Laatste ijstijd
    1. Koud, maar ijs bereikte Nederland niet meer
    2. Noordzee drooggevallen, Nederland werd poolwoestijn of -steppe
    3. Westenwinden blies zand tientallen kilometers weg, vormde dekzand en löss
  • Rivieren in laatste ijstijd
    Konden hun loop naar westen uitbreiden, Rijn en Maas stroomden door Nauw van Calais