Biologie hoofdstuk 5 regeling

Cards (53)

  • homeostase is het in stand houden van een dynamisch evenwicht binnen een organisme. Je lichaamstemperatuur is een voorbeeld van een normwaarde: je lichaam zal altijd zijn best doen om deze temperatuur zo goed mogelijk te behouden, ondanks de temperatuur van je omgeving. Om een normwaarde in je lichaam te behouden gebruikt je lichaam regelkringen. Met andere woorden: ondanks een wisselend uitwendig milieu blijft het inwendige milieu redelijk constant. dit heet ook wel de homeostatische regelkring.
  • inwendig milieu: cellen die niet direct in contact staan met de omgeving. Tussen de cellen in je lichaam zit weefselvloeistof, dit vormt samen met het bloed het inwendig milieu.
  • uitwendig milieu: cellen die direct in contact staan met de omgeving.
  • tussen het inwendig en uitwendige milieu zit minimaal één cellaag. daarom horen je longen, blaas en darmen bij het uitwendig milieu.
  • negatieve feedback: houdt in dat het resultaat van een proces remmende werking heeft op datzelfde proces.
  • positieve feedback: houdt in dat het resultaat van een proces een stimulerende werking heeft op datzelfde proces
  • negatieve feedback houdt homeostase in stand
  • positieve feedback gaat tegen homeostase in. voor processen die snel voorbij moeten gaan. bloedstolling en bevalling
  • een cel geeft een signaalmolecuul af
  • communicatie tussen cellen vindt plaats met behulp van signaalmoleculen
  • hormonen zijn signaalmoleculen die via je bloed door je lichaam getransporteerd worden. Hormoonklieren zijn groepen cellen die hormonen produceren. de belangrijkste hormoonklieren van het lichaam zijn de hypofyse, schildklier, bijnieren, eilandjes van langerhans, eierstokken en teelballen.
  • endocriene klieren: hormoonklieren die hormonen afgeven aan het bloed. schildklier en hypofyse bijvoorbeeld
  • exocriene klieren: hormoonklieren die hormonen afgeven aan een holte in het lichaam. deze hebben een afvoerbuis. zweetklieren en speekselklieren zijn hier een voorbeeld van
  • doelwitcellen zijn gevoelig voor een specifiek hormoon. deze bevatten receptoren waaraan hormonen kunnen binden. hierdoor is een hormoon alleen werkzaam in een orgaan waarvan de cellen deze receptoren hebben. de hoeveelheid hormonen in het bloed en de hoeveelheid receptoren in het doelwitorgaan bepalen de mate van reactie van het orgaan. hormonen blijven vaak langdurig in het bloed zitten en hebben daarom gedurende lange tijd effect. ze reguleren langdurende processen in je lichaam.
  • hypothalamus reguleert de afgifte van hormonen door de hypofyse
  • hypofyse is verantwoordelijk voor de productie van meerdere hormonen en wordt daarom ook wel het regelcentrum van je lichaam genoemd. de hypofyse zit aan de achterzijde van je hoofd en bestaat uit de hypofysevoorkwab en de hypofyse achterkwab. ook produceert de hypofyse groeihormoon en oxytocine, wat onder andere zorgt voor weeën.
  • schildklier produceert thyroxine, wat de celstofwisseling stimuleert. bij kinderen heeft het een stimulerende werking op de groei. de productie hiervan wordt gestimuleerd door TSH, en het schildklierhormoon thyroxine remt weer de productie van TSH. er is sprake van negatieve feedback.
  • de nieren maken het hormoon EPO. ADH regelt hoeveelheid water de nieren uitscheiden via de urine. hierdoor blijft de osmotische waarde van bloed ongeveer hetzelfde. De bijnieren produceren adrenaline.
  • de eilandjes van Langerhans produceren insuline en glucagon, waarmee de bloedsuikerspiegel wordt gereguleerd. deze zitten in de alvleesklier
  • insuline zet glucose om in glycogeen en glucagon zet glycogeen om in glucose
  • je zenuwstelsel bestaat uit zenuwcellen waar impulsen langs geleid worden. het is zowel functioneel als anatomisch in te delen.
  • animale deel van zenuwstelsel, skeletspieren
  • autonome deel van het zenuwstelsel orthosympatische en parasympatische
  • animale deel regelt de bewuste reacties, houdingen en bewegingen
  • autonome deel regelt processen waar je je niet bewust van bent, zoals je organne
  • orthosympatische deel beïnvloedt organen zodanig dat je lichaam activiteit kan verrichten
  • parasympatische deel beïnvloedt organen zodanig dat ze in rust komen en herstellen
  • axonen zijn uitlopers van een zenuwcel die de impuls van het cellichaam af geleidt. een dendriet is een uitloper van een zenuwcel die impulsen opvangt en naar het cellichaam toe geleidt.
  • myelineschede in een zenuwcel zorgt ervoor dat signalen snel door de axonen kunnen. de vertakking van een axon eindigt in een synaps, waar de impulsoverdracht plaatsvindt van de ene naar de andere cel.
  • neuronen hebben drie delen; het celllichaam (het centrale), de dendrieten en de axonen.
  • gevoelszenuwcellen: geleiden impulsen van zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel. de cellichamen bevinden zich buiten het centrale zenuwstelsel
  • bewegingszenuwcellen: geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren. de cellichamen liggen volledig binnen het centrale zenuwstelsel
  • centraal zenuwstelsel opgedeeld in hersenen en ruggenmerg
  • perifere zenuwstelsel opgedeeld in sensorisch en motorisch
  • schakelzenuwcellen: geleiden impulsen in meerdere richtingen binnen het centrale zenuwstelsel. bevinden zich volledig in het centrale zenuwstelsel
  • onderling geven zenuwen signalen door met behulp van neurotransmittermoleculen. een zenuw is een bundel van uitlopers van zenuwcellen maar daaromheen een isolerende laag.
  • in de ruggenmerg loopt de ruggenmergzenuw. via hier verplaatsen impulsen zich in meerdere richtingen
  • prikkel -> zintuigcellen -> impuls -> gevoelszenuwcel (perifere zenuwstelsel) -> schakelcel (in centrale zenuwstelsel) -> bewegingszenuwcel (perifere zenuwstelsel) -> spieren en klieren
  • receptor: cellen die specifieke prikkels kunnen waarnemen
  • onderdelen zenuwcel: cellichaam, uitloper, axon en dendriet