CR Hoorcollege 2

Cards (20)

  • Uit welke 2 componenten bestaan de longmechanismen?
    Dynamisch want gaat over de stroom van lucht. Statisch want je kan je longen op elk moment bevriezen.
  • Inspiratie
    1. Pip is -3 en Palv is 0
    2. Ribben uitzetten onder invloed van het autonome zenuwstelsel
    3. Pip wordt negatiever en de longen worden ook groter
    4. Palv wordt negatiever en zal lucht naar binnen gaan trekken totdat P=0
  • Expiratie
    1. Longen vallen weer ineen
    2. Druk is positief waardoor lucht nu weer naar buiten loopt
  • Convectie
    Transport over grote afstanden (lucht en bloed). Samenhang druk, stroming en weerstand: er is altijd een pomp nodig om drukverschillen te maken; long en hart. De weerstand bepaald uiteindelijk hoe groot de stroming is
  • Diffusie
    Transport over maximaal 1 mm (het laatste stukje)
  • Het O2-gehalte in je bloed is afhankelijk van:
    1) de compositie van de lucht 2) de alveolaire ventilatie 3) zuurstofdiffusie tussen alveoli en bloed 4) adequate perfusie
  • Work of breathing (WOB)

    Arbeid die spieren moeten verrichten om te ademen
  • Componenten van WOB
    • Weerstand van de luchtwegen
    • Longcompliantie
  • Weerstand van de luchtwegen
    Relatief gezien kost het de minste arbeid. Het is het drukverschil tussen de mond en de alveoli gedeeld door de stroming. Mond= referentiewaarde=0. Raw=Palv/Q (wet van Ohm). Dynamisch proces
  • 1 atm= 100 kpa= 760 mm Hg
  • P1V1=P2V2. Als druk alveoli=druk buitenlucht--> ademhaling voltooid.
  • Poiseuille's law
    • Hoe langer de luchtwegen, hoe groter de weerstand. Hoe breder, hoe kleiner de weerstand. Hoe viskeuzer het gas, hoe groter de weerstand.
  • Gladde spiercellen in de luchtwegen
    Bevatten bèta2-adrenoreceptoren en muscariene1,,2,3-cholinerge receptoren voor bronchodilatatie (door adrenaline) en bronchoconstrictie (door acetylcholine)
  • Longcompliantie
    Een hoge elastische recoil= lage long compliantie. Functional residual capacity (FRC) weerspiegelt het punt in de ademcyclus waar de elastische recoil van de longen en borst in evenwicht zijn. Het kost energie om je longen uit te rekken, maar vervolgens kun je wel passief uitademen door elastic recoil van de longen. De interne intercostale spieren en diafragma kun je eventueel actief gebruiken voor uitademen
  • Pip
    Visceraal en parietaal blad zijn verbonden via interpleurale ruimte (ip). Er wordt aan twee kanten aan de ip getrokken. Ribben willen naar buiten, longen willen naar binnen. Pip is altijd negatief in vergelijking met atmosferische druk. Door het uitrekken van de longen wordt de Pip steeds negatiever. Het is niet handig een druksensor tussen de pleura te steken, want dan krijg je een klaplong. Druk in slokdarm geeft echter indruk van intrapleurale druk. Bij gat in intrapleurale ruimte stroomt lucht naar binnen tussen de pleura en laten viscerale bladen van elkaar los
  • Spieren betrokken bij elastische recoil
    De twee belangrijkste spieren zijn het diafragma (aanspannen= afplatten= grotere borstkas) en externe intercostale spieren--> somatisch (cholinerge). De interne intercostale spieren en buikspieren zijn actief te gebruiken voor het uitademen
  • Longcompliantie
    C = ∆Vlung/∆Pip. Als Pip negatiever wordt gaan je longen uitzetten. Hoe steiler de lijn, hoe groter de compliantie. Feitelijk gezien niet alleen Pip nodig, maar het verschil tussen Pip en Palv (=Ptp)
  • Ptp
    De kracht waarmee je aan de longen trekt; druk over de wand van de longen. Verschil tussen Pip en Palv, Ptp=Pip-Palv. Als Palv=0, Ptp=Pip. Dus daarom mag je ook alleen Pip gebruiken
  • Normale ademhaling
    Costaal-abdominaal: buik wordt ook een beetje groter als longen groter worden tijdens inademing. Paard gebruikt buikspieren ook actief bij ademhaling
  • Elastische recoilwordt veroorzaakt door :

    1. Collageen en elastine rondom alveolies
    2. Oppervlaktespanning (te weinig watermoleculen op het oppervlak van binnenkant alveoli--> longen kleiner maken). Surfactant verlaagd spanning. Surfactant is ook nodig om te voorkomen dat kleine alveoli leeglopen in groter alveoli. Als een alveoli kleiner wordt, neemt de concentratie surfactant toe