psychologie

Cards (133)

  • ontwikkeling → veranderingen die je door toenemend differentiëren onomkeerbaar voltrekken, ontwikkeling kan je met andere woorden niet ongedaan maken.
    • het is een dynamisch proces -> beinvloed door de individu, maar ook omgeving
    • resultaat van deze groei bepaalt hoe ziekte en stress worden ervaren
  • Nature = De biologische, aangeboren eigenschappen, de erfelijke eigenschappen die we van bij de conceptie van onze ouders hebben meegekregen
  • Nurture = De invloed van de fysieke en sociale wereld op onze biologische make-up en psychologische ervaringen voor en na geboorte
  • stabiliteit -> graag dingen hetzelfde willen houden
    plasticiteit -> veranderlijkheid
  • Tweelingenonderzoek -> Onderzoek van een tweeling, omdat je zo genetische invloed zoveel mogelijk kan verminderen.
  • Gestructureerde vs ongestructureerde observatie
    • Gestructureerd
    • Een blik naar bepaalde zaken
    • Kijken hoe mensen op een opdracht of op een situatie gaan reageren
    • Ongestructureerd
    • Een observatie zonder vooraf opgestelde doelen, je observeert in natuurlijk habitat
  • Basisprincipes van observatie
    • Vetrouwelijk en discretie
    • Objectiviteit
    • Gelijke kansen (cultureel sensitief)
    • Wees positief, focus op sterktes!
    • Kijk niet naar wat iemand niet kan,
    • Holistische benadering (kijk naar het hele kind)
    • Houd rekening met de gevoelens van het kind
    • minimaliseer confounders (afleidingen)
    • oefenen
  • Ontwikkelingsobservatie
    • Uiterlijk
    • Bewustzijnsniveau / reactievermogen
    • Motorische activiteit (zowel gorve als fijne)
    • Taal / spraak
    • Zintuigen (reacties op prikkels)
    • Denken / kennis
    • Aandacht / activiteit / impulsiviteit / frustratietolerantie
    • Contact
  • Risico- en protectieve factoren
    o Risicofactor = Een gebeurtenis, omstandigheid of eigenschap, waarvan bekend is dat er een statistisch grotere kans op een (soms veel later optredend) probleem in de ontwikkeling van het kind mee geassocieerd is.
    o Protectieve factor = Een factor die samengaat met een verminderde kans op het vertonen van een stoornis, gegeven de aanwezigheid van een onderkend risico
  • Medicinaal gebruik van stimulantia is vooral bekend met ADHD-symptomen
    • Methylfenidaat is de actieve stof in ADHD-medicatie
    • Rilatine is de meest verkorchte methylfenidaat-ADHD-medicatie.
  • redenering voor niet medisch gebruik van ritatine is gerelateerd aan studeren, zoals bv. beter concentreren en langer wakker blijven om langer te studeren
  • effectiviteit van rilatine gebruik
    • bij diagnose: nutting
    • Zonder diagnose: wetenschappelijk geen bewijs van effectiviteit. Immers geen grootschalige effectiviteitsstudies in een gezonde populatie
  • bij narcolepsie ook rilatine voorschrift
  • werking van rilatine
    • verbetert acitviteit van bepaalde delen van hersenen, die onvoldoende actief zijn
    • Kan helpen bij verbeteren aandacht (tijdsspan) en de concentratie, en bij het verminderen van impulsief gedrag
    • Wordt gegeven als onderdeel van een behandelprogramma dat bestaat uit:
    • Psycoholische therapie
    • Opvoedkundige therapie
    • Sociale therapie
    • Wordt uitslutiend door artsen voorgeschreven, die ervaring hebben in gedragsproblemen bij kinderen of jongeren.
    • ADHD is niet te genezen, maar het kan wel met behandelprogramma’s onder controle worden gehouden.
  • Bijwerkingen rilatine
    • Vaak: < 1 op 10
    • Onregelmatige hartslag
    • Stemmingsveranderingen of -wisselingen
    • Persoonlijkheidsveranderingen
    • Soms; <1 op 100
    • denken aan of fantaseren over zelfdoding
    • Dingen voelen of horen die er niet echt zijn (schizofrenisch idee)
    • Ongecontroleerde spraak en lichaamsbewegingen
    • Tekenen van allergie
    • Zelden: <1 op 1000
    • zich overdreven opgewekt
    • Overactief
    • ongeremd voelen
    • Zeer zelden: < 1 op 10.000
    • Hartaanval
    • Epileptische aanvallen
    • Spierspasmen
    • Verlamming
  • Medicalisering = Een proces waarbij niet-medische problemen gedefinieerd en/of behandeld worden als medische problemen, meestal in de context van ziekten of stoornissen.
    Iets wat eerst niet medisch werd beschouwd, is nu met een medische achtergrond beschreven, waarvoro medicatie voorhanden is om de symtpomen van de stoornis te behandelen.
    • Normalisatie
    • Breng het lichaam in een staat dat de dokter of patiënt ziet als normaal of als een sociaal geaccepteerd standaard.
    • Herstel
    • Herstel het lichaam of breng het lichaam tot een eerdere conditie
    • Performance edge
    • Verbetering van het lichaam om een competitief voordeel te krijgen
  • subtypes van studenten die rilatine gebruiken
    -> normalization subtype; Voor dezelfde therapeutische doeleinden, soort van zelfmedicatie
    -> rescue subtype: nood aan medicatie maar niet systemisch. Gelinkt aan periodes van hoge stress
    -> experimental subtype: kunnen goed studeren zonder medicatie, maar experimenteren
    -> performance subtype: kunnen studeren zonder, maar zien het als middel om efficienter te werken om meer tijd over te houden voor andere hobbys
  • Ook huisartsen schrijven stimulerende medicatie voor aan studenten zonder diagnose. Nog niet veel onderzoek in gebeurd. Grijze zone: arts mag voorschrijven als hij acht dat de patient het medicijn nodig heeft.
    resultaat: meeste artsen hadden ervaring met studenten die rond drukke periodes medicatie kwamen vragen. Twee groepen artsen, niet voorschrijvers en hangt af van de situatie.
  • Habituatie baby
    • vooral geïnteresseerd in nieuwe prikkels
    • aandacht naar nieuwe dingen in de omgeving
    • de voorkeur aan nieuwe prikkels
  • Sensorimotorische fases
    1. 0-1 mnd
    2. Reflexieve schemas
    3. Aangeboren reflexen
  • Sensorimotorische fase
    2. 1-4 mnd
    1. Primaire circulaire reacties
    2. Eenvoudige motorische gewoontes gecentreerd rond het eigen lichaam
    3. Kunnen leren door eenvoudige motorische gewoontes die dicht bij hen staan
  • sensorimotorische fases
    3. 4-8 mnd
    1. Secundaire circulaire reacties
    2. Ontdekt in onmiddellijke omgeving reacties
    3. Acties zijn gericht op het herhalen van interessante effecten in de omgeving
    4. Imitatiegedrag
  • sensorimotorische fases
    4. 8-12 maanden
    1. Coördinatie van secundaire circulaire reacties
    2. intentioneel, doelgericht gedrag
    3. Mogelijkheid om een verstopt objectte vinden, op de eerste plaats waar deze verstopt werd
    4. Voorspellen van reactie mogelijk → kunnen wellicht begrijpen dat een object dat ze niet zien, nog wel kan bestaan
  • sensorimotorische fases
    5. 12-18 maanden
    1. Tertiaire circulaire reacties
    2. Exploratiegedrag gericht op de ontdekking van nieuwe middel-doel schema’s.
    3. Niet bij toeval, maar doelgericht ontdekken en manipuleren van nieuwe objecten
    4. kunnen zoeken in verschillende locaties naar een verstopt voorwerp
  • sensorimotorische fases
    6. 18mnd-2j
    1. Mentale representatie
    2. Ontdekking van nieuwe middel-doel schema’s via interne, mentale combinatie van symbolisch gerepresenteerde schema’s.
    3. Kunnen een object vinden dat buiten het zich van een kind verplaatst werd
  • Objectpermantie → hele belangrijke cognitieve stap
    = Dingen blijven bestaan, zelfs wanneer deze niet meer in het visueel beeld zijn
  • Taalontwikkeling
    1. Brabbelen
    2. Communicatief gebrabbel
    3. Child directed speach→ volwassenen zijn eerder geneigd om een hoge stem tegen kinderen te praten
    4. Joint attention→ belangrijk voor sociale en emotionele ontwikkeling.
    5. Preverbale gebaren→ bijvoorbeeld wijzen, echonalie (herhalingen van wat ze gehoord hebben +- 10mnd)
    6. Eén-woord zin
    7. Twee-woord zin
    8. Drie-woord zin
    Belangrijk is bijvoorbeeld uit laten praten, taalbegrip etc.
  • emotionele sociale ontwikkeling ~ hechtingsfases
    1. 0-6 wkn
    2. Pre-hechtingsfase
    3. aangeboren reacties (kijken, grijpen, lachen, huilen etc.), zorgen voor contact
    4. Baby’s herkennen moeder wel, maar zijn nog niet gehecht, want ze vinden het niet erg bij iemand anders te zijn
  • emotionele sociale ontwikkeling - hechtingsfases
    2. 6wkn-6/8mnd
    1. Hechting-in-wordings-fase
    2. Reageren anders op een vreemde dan een vertrouwde verzorgingsfiguur
    3. Baby’s leren anderen beïnvloeden en dit lokt een gevoel van vertrouwen uit (de verzorger zal reageren wanneer het nodig is)
    4. De baby protesteert niet wanneer hij van de familiaire verzorger gescheiden wordt.
  • emotionele sociale ontwikkeling - hechtingsfases
    3. 6/8-18mnd
    1. Clear-cut hechtingsfase
    2. Hechting met primaire verzorger duidelijk aanwezig
    3. Verlatingsangst
    4. Infants gaan actief bij de primaire verzorger proberen te gebruiken, gebruikt deze ook als ‘safe haven’ voor verkenning van de omgeving
  • emotionele sociale ontwikkeling - hechtingsfases
    4. 18mdn→2j
    1. Formatie van een wederkerige relatie
    2. Kind kan beter begrijpen waarom primaire verzorgen komt en gaat
    3. Kinderen beginnen meer te onderhandelen met de ouder om de aanwezigheid te verlengen (iets laten doen bv)
  • Strange situation-test
    Ook verschil in relatie van kinderen met primaire verzorgers
    • Reactie op nieuwe omgeving, terwijl de ouder aanwezig is
    • Reactie op vreemde volwassene die binnenkomt
    • Reactie op het vertrek van de ouder
    • Reactie op hereniging met ouder
    • Mogelijk om getroost te worden door een vreemde
  • Kwaliteit van de hechting
    1. Veilig
    2. Vermijdend
    3. Kind lijkt niet te reageren op aanwezigheid ouder
    4. ambivalent
    5. Kinderen gaan proberen weg te gaan waneneer een ouder dichtbij probeert te komen, maar wanneer de ouder weggaat, juist weer dichtbij willen zijn
    6. Gedesoriënteerd / gedesorganiseerd
    7. Kinderen gaan wegkijken maar toch naar de ouder toe
  • volledige gehechtheid kan klassieke component of operante component
  • onvolledige gehechtheid kan klassiek component of operante component
  • Still-face experiment
    Voor hoe snel een baby in de stress kan gaan te beoordelen
    • Moeder toont ineens geen emotie meer → kijken wat de baby onderneemt om emoties terug te krijgen
    • Baby doet er alles aan om de aandacht terug te krijgen
    • lachen, wijzen, schreeuwen (frustratie),
  • Zelfherkenning = Is de laatste en een belangrijke cognitieve mijlpaal in infant en peuterperiode
    • Va 20 mnd
    • Betekent dat de peuter zichzelf kan identificeren als een uniek persoon
    • Zelfherkenning onderscheidt de mens van de meeste dieren
  • Kinderen en jongeren geven op 3 manieren uiting aan wat ze ervaren en voelen
    • Met woorden
    • Met daden
    • Via psychosomatiek
  • Psychosomatisch = bepaalde lichamelijke klachten kunnen langer dan enkele weken duren, terwijl bij adequaat medisch onderzoek geen aandoening is gevonden die de klachten verklaart