Cellen van planten hebben plastiden. Dat zorgt voor productie of opslag van belangrijke stoffen. Er zijn 3 soorten
Bladgroenkorrels --> fotosynthese, groen
Kleurstofkorrels --> bloemen en vruchten hun kleur, rood oranje geel
Zetmeelkorrels --> zetmeel opgeslagen, kleurloos
De soort kan veranderen
Celwand
Cytoplasma
Celkern
Vacuole
Celmembraan
Celmembraan
DNA
Cytoplasma
Celwand
Celmembraan
Celkern
Cytoplasma
Bladgroenkorrels
Celkern
Celwand
Celmembraan
Vacuole
Cytoplasma
Celmembraan
Celkern
Ribosoom
Cytoplasma
Transportkanalen
Mitochondrium
Levenskernmerken organismen
Ademhalen
Voeden
Uitscheiden
Groeien
Voortplanten
Reageren op prikkels
Verbranding is energie halen uit voedingstoffen. Met de verbranding van glucose komt er energie vrij. Hierdoor kan je bewegen.
Alle chemische processen in de cellen van een organisme vormen samen de stofwisseling. Dit wordt ook wel metabolisme genoemd.
Cel --> Weefsel --> orgaan --> orgaanstelsel --> organisme
Weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en functie. Tussen de cellen zit tussencelstof. Dit zorgt ervoor dat de cellen bij elkaar worden gehouden.
ORGAANSTELSELS VAN EEN MENS:
Verteringsstelsel - vertering van voedsel
Zenuwstelsel - aansturen en waarnemen
Ademhalingsstelsel - regeling gaswisseling
Zintuigstelsel - opvangen van prikkels
Spierstelsel - bewegen
Hormoonstelsel - aansturen processen in je lichaam
Voortplantingsstelsel - voortplanten
Beenderstelsel - beweging, stevig, bescherming
Bloedvatenstelsel - vervoer voedingstoffen
Uitscheidingsstelsel - afvoeren afvalstoffen
Verteringsstelsel - stof kleiner gemaakt door hulp van enzymen
Lever en Nier - verwijderd schadelijke stoffen
Vervolgens vind er uitscheiding plaats
Het geheel van alle organismen in een bepaald gebied, hun onderlinge wisselwerkingenabiotische factoren en hun leefomgeving is het ecosysteem.
Ecosystemen bestaan uit 2 componenten:
Biotische factoren, levende organismen
Abiotische factoren, levenloze factoren die invloed hebben op de organismen
Een gebied waar allerlei verschillende dieren, planten en andere levende wezens leven heet een leefgemeenschap.
Een populatie is een groep van dezelfde soort organisme
De populatiegrootte is de grootte van de populatie.
Een voedselweb is het geheel van voedselrelaties in een levensgemeenschap. Je hebt 3 groepen die een rol spelen:
Producenten, produceren glucose, zijn de basis
Consumenten, organismen die leven van andere organismen. Predatoren eten andere dieren en afvaleters eten de dode resten van planten en dierne
Reducenten, Schimmels en bacteriën. Maken dood materiaal basisstof die planten kunnen gebruiken om te groeien.
Een proces waarbij een aantal stappen elkaar opvolgen maar uiteindelijk weer de begintoestand wordt bereikt heet een kringloop.
Stikstofkringloop: Planten halen nitraat uit de grond - dier krijgt door voedsel stikstof binnen - dier dood, bacteriën breken de eiwitten af tot ammoniak - deel daarvan wordt in grondwater omgezet naar ammonium - bacteriën zetten een deel om in nitriet en nitraat - begint opnieuw
Koolstofkringloop: Planten gebruiken bij fotosynthese koolstof waarbij ze het omzetten naar zuurstof. Als ze afsterven of verbranden komt de koolstofdioxide weer vrij in de atmosfeer. Deze kringloop verstoren wij door fossiele brandstoffen.
De abiotische factoren bepalen deels de biotische factoren. Veel organismen en planten zijn aangepast aan hun leefomgeving
Teengangers - dieren die op hun tenen lopen
Hoefgangers - dieren waar de toppen of vingers de grond raken. lange benen en hoeven goed voor op de harde grond
Zoolgangers - Dieren die op hun hele voet lopen
Steltlopers - zwemvliezen, lange poten
Watervogels - zwemvliezen
Roofvogels - klauwen
Insecten etende - puntige snavel
Zaad etende - kegelvormige snavel
Vlees etende - haakvormige snavel
KIEZEN
Planteneters - plooikiezen
Vleeseters - knipkiezen, scherpe hoektanden
Alleseters - knobbelkiezen
DARMEN
Planteneters hebben een lang darmkanaal.
Klimplant - groei gesteund worden. Stengels niet stevig
Voorjaarsbloeiers - Planten snel in bloei door zonlicht in het voorjaar
Rozetvormende planten - bladeren plant in een kring, overwinteren bovengronds
Waterplanten met drijvende planten - bevinden op vochtige plaatsen. Drijven op water door grote luchtholtes in de bladeren
Functie bloedsomloop: aanvoeren van voedingsstoffen en zuurstof en afvoeren van afvalproductie.
Gedrag : elke waarneembare activiteit van een mens of dier.
Prikkel : waarneming waarop je vervolgens kunt reageren
Zintuig : orgaan dat prikkels opvangt en als reactie impulsen maakt
Adequate prikkel : prikkel waarvoor een zintuig het gevoeligst voor is
Impuls : elektrisch signaal dat door zenuwen wordt geleid
Centrale zenuwstelsel + functie
Grote hersenen - bewuste dingen doen
Kleine hersenen - coördineren spraak, bewegingen en evenwicht
Hersenstam - Verbinding grote hersenen en ruggenmerg. regelt automatische dingen
Ruggenmerg - Verbinding organen en spieren met de hersenen. Regelt veel reflexen van spieren
Zenuwcel is een cel die impulsen opvangt en doorgeeft. Er zijn 3 soorten:
Gevoelszenuwcellen - zintuigcellen --> centrale zenuwstelsel
Bewegingszenuwcellen - centrale zenuwstelsel --> spieren en klieren
Schakelcellen - binnen het centrale zenuwstelsel
Reflex is een snelle onbewuste reactie om het lichaam te beschermen tegen acuut gevaar. 3 voorbeelden:
Terugtrekreflex - trek je meteen iets weg
Strekreflex - spier samentrekt (kniepeesreflex)
Pupilreflex - samentrekken pupil bij hoeveel licht
Onderdelen oor + functie
Oorschelp - vangt het geluid op
Gehoorgang - komt het geluid doorheen
Trommelvlies - als hier geluid opkomt drukt het in. Hierdoor gaan de gehoorbeentjes bewegen. Hierdoor beweegt het venster waardoor de vloeistof in het slakkenhuis gaat trillen.
Slakkenhuis - zitten zintuigcellen in. Zet trillingen om in impulsen.
Gehoorzenuw - impulsen naar de hersenen gebracht.
De trommelvlies is ook wel de trommelholte. Deze staat door middel van de buis van Eustachius in verbinding met de neus en keel holte.
Buis van Eustachius - luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies gelijk.
Evenwichtsorgaan - gevuld met vloeistof, bewegingen en stand hoofd waarnemen.
Het oog is een zintuig waarmee je licht kunt waarnemen. Het bestaat uit de volgende onderdelen met functies:
Hoornvlies - licht het oog binnenvallen, breking licht
Iris - bepaalt kleur van de ogen
Pupil - vangt het licht op, regeling hoeveel licht in het oog
Netvlies - miljoenen zintuigcellen gevoelig voor licht er zijn 2 soorten:
1. Staafjes: licht/donker/grijstinten hele netvlies behalve gele vlek.
2. Kegeltjes: kleuren/details gele vlek --> centrum netvlies
Ooglens - vervormbaar. boller en platter = accommoderen. Dichtbij is bol. accommodatiespier trekt samen en lensbandjes minder strak En andersom voor ver weg
Glasachtig lichaam - Bestaat uit groot deel uit water,
Oogzenuw - Stuurt impulsen van wat het oog ziet naar de hersenen. verbinding tussen oog en hersenen
Blinde vlek - begin oogzenuw, bevat geen lichtgevoelige cellen
Harde oogvlies - Buitenste witte deel oog, stevigheid
Vaatvlies - Hierin liggen bloedvaten die zorgen voor aan en afvoer van stoffen voor het oog
Omliggende structuren die invloed hebben op het oog:
Oogspieren - beweeglijkheid oogbol
Traanklier - produceert traanvocht, droogt oog niet uiten vuil uit je oog.
Traanbuis - Overtollig traanvocht wordt hierdoor afgevoerd
Oogleden - beschermen ogen en verdelen traanvocht over het oog door te knipperen
Wimpers - geen deeltjes in het oog
Wenkbrauwen - geen zweet van je voorhoofd in het oog