bloedvat

Cards (130)

  • Bloedvat
    Een meerjaarlijkse plant met een langwerpige stam of stam die meestal takken en bladeren draagt
  • Grote arteriën
    • Het hart pompt bloed weg en spuit bloed in de aorta
    • De aorta is elastisch → verwijdt
    • De klep gaat dicht
    • Druk gaat weg
    • De aorta gaat terug naar zijn normale vorm
    • De extra druk van de aorta gaat het bloed wegspuiten = windketelfunctie
  • Kleine arteriën en arteriolen
    • Er is een dikke laag glad spierweefsel
    • Arteriolen zijn weerstandsvaten
    • Kunnen heel goed samentrekken door: Lokale componenten (zaken die door het epitheel worden vrijgesteld)
    • Systemische componenten (adrenaline)
  • Capillairen
    • Uitwisseling
    • Capillair = endotheel op een basale membraan
    • Moeten zuurstof afgeven aan de cellen
    • Voeding afgeven aan de cellen
    • Afvalstoffen en CO2 opnemen van de cellen
    • Gefenestreerde capillairen: wanneer er openingen inzitten
  • Venulen en venen
    • Doel van venen: bloed terugbrengen naar het hart → het zijn capaciteitsvaten
    • Venen bezitten kleppen: er wordt gepompt tegen de Fz in → dit gebeurt in compartimenten zodat het bloed niet naar beneden zou vallen
  • Connective tissue = dikkere laag bindweefsel met meer collageen dan in de elastica interna en elastica externa
  • Bloeddruk
    • HD = SV x HF
    • BD = HD x PW
    • Polsdruk = SBD – DBD
    • Gemiddelde bloeddruk = DBD + (SBD – DBD)/ 2 of 3
    • Systole bloeddruk = Bovendruk, de druk die je meet op de bloedvatenwand tijdens de ejectie
    • Diastole bloeddruk = Onderdruk, de druk die je meet op de bloedvatenwand tijdens de vulling
    • Bloeddruk = hartdebiet x perifere weerstand
    • Hartdebiet = slagvolume x hartfrequentie
    • Periferen weerstand
  • Slagvolume (SV)
    • SV = VEDV – VESV
    • VEDV → preload, compliantie, vullingstijd
    • VESV → inotropie, afterload
    • Pre-load = volume factor (de hoeveelheid bloed dat naar het hart wordt teruggevoerd)
    • Compliantie = de soepelheid
    • Vullingstijd = tijd om het hart te vullen
    • Inotropie = slagkracht
    • After-load = weerstandsfactor
  • Perifere weerstand
    • Contractietoestand van de bloedvatenwand
    • Elasticiteit van bloedvaten
    • Viscositeit van het bloed
    • Hematocriet = de hoeveelheid bloedcellen tov het totale bloedvolume
    • Bloedvolume
  • Meten van de bloeddruk
    1. De bloeddruk wordt meestal gemeten aan de arm, maar je kan die ook meten aan de enkel
    2. Bij 150: externe druk = interne druk
    3. Bij 149: interne druk > externe druk, klein gaatje in het bloedvat, bloed spuit erdoor, dat spuiten maakt geluid (turbulenties), eerste tonen die je hoort zijn de systole bloeddruk
    4. Bij 90 kom je aan de diastole bloeddruk
    5. Bij 89: externe druk > diastole druk, het bloedvat heeft zijn normaal volume, er zijn geen turbulenties meer, er is een LAMINAIRE FLOW (= egale stroom)
  • Afwijkingen qua bloeddruk
    • Normale bloeddruk: 120 over 80
    • Diastolische hypertensie: >> 90 mmHg
    • Systolische hypertensie: >> 140 mmHg
    • Inspanningsgebonden hypertensie: je hebt een normale bloeddruk, maar bij een inspanningstest ga je boven 220 mmHg → systolisch, stijgt de bloeddruk met meer dan 20 mmHg → diastolisch
    • Hyotensie: te laag
    • Hypertensie: te hoog
  • Controle bloeddruk
    1. Barosensoren: systeem dat de bloeddruk constant houdt
    2. In de aortaboog zit een lichaampje = glomus aorticum met daarin baro- en chemosensoren
    3. Vanuit de aorta heb je de 2 carotissen die splitsen. Op de splitsing ligt de glomus caroticum en hier heb je ook baro- en chemosensoren
    4. Het regelsysteem ligt in de hersenen. Je hebt daar de hersenstam met daarin het verlengde beenmerg en de medula oblongata. Hierin heb je 2 belangrijke kernen: Vasomotorisch centrum, Cardio-inhiberend centrum
    5. Acetylcholine is de neurotransmitter van de PS
    6. Effectoren zijn het hart enerzijds en de bloedvaten anderzijds
  • Barosensoren zijn suuuper belangrijke receptoren → LEVENSBELANGRIJK
  • Barosensoren zijn niet zo snel adapteerbaar, maar helaas gaan mensen die chronisch rondlopen met hypertensie wel aanpassingen krijgen aan die barosensoren
  • Neurogene controle
    Als we inspanning leveren, op het moment dat je gaat beginnen lopen bijvoorbeeld, gaat het autonoom zenuwstelsel beïnvloed worden. Dat is een stresssituatie voor het lichaam. De katecholamines (adrenaline en noradrenaline) gaan toenemen. Vanuit de motorische cortex gaan we onze PS beïnvloeden. Die maakt rechtstreeks contact met de skeletspiercel waardoor we grotere doorbloeding krijgen
  • Humorale controle
    • NA = Noradrenaline
    • A = Adrenaline
    • Affiniteit: A: beta >> alfa, NA: alfa >> beta
  • Als je bijvoorbeeld al een lange tijd een te hoge bloeddruk hebt zou dat niet gunstig zijn om heel snel te adapteren
  • Mensen met chronische pijn gaan ook heel duidelijke aanpassingen krijgen aan die barosensoren → niet goed want het systeem wordt dan ontregeld
  • Neurogene controle
    Als we inspanning leveren, op het moment dat je gaat beginnen lopen bijvoorbeeld, gaat het autonoom zenuwstelsel beïnvloed worden. Dat is een stresssituatie voor het lichaam
  • De katecholamines (adrenaline en noradrenaline) gaan toenemen
  • Vanuit de motorische cortex gaan we onze PS beïnvloeden. Die maakt rechtstreeks contact met de skeletspiercel waardoor we grotere doorbloeding krijgen
    Toename van de PS
  • Noradrenaline (NA)

    Alfa >> beta
  • Adrenaline (A)
    Beta >> alfa
  • Noradrenaline
    Hart: bindt op de beta1-receptor, Chronotropie (HF) stijgt, Inotropie (SV) stijgt, HD stijgt
    Bloedvat: bindt op de alfareceptoren, Vasoconstrictie, PW stijgt, Bloeddruk stijgt
  • Adrenaline
    Hart: bindt op de beta1-receptor, Chronotropie (HF) stijgt, Inotropie (SV) stijgt, HD stijgt
    Bloedvat: bindt op de beta2-receptoren, Vasodilatatie, PW daalt, Bloeddruk stijgt (MAAR: minder dan bij NA)
  • HD stijgt van 100 → 200, PW daalt van 100 → 80, BD STIJGT: HD stijgt meer dan dat de PW daalt, Bij NA is dat sterker
  • Renine
    Functie NIER: filteren van het bloed, We filteren 180L per dag → we plassen niet zo veel, dus we moeten heel veel resorberen, In de nier is er een juxtaglomerulair apparaat dat Epo en Renine produceert
  • Renine
    De arteria renalis is een bloedvat dat naar de nier gaat. Daar kan je een klip op zetten, Zorgt ervoor dat de bloedtoevoer naar de nier stopt, Doorbloeding DAALT, Het juxtaglomerulair apparaat meet dat en die denkt dat dat komt door een gedaalde bloeddruk (in normale omstandigheden is dat de oorzaak, maar hier niet), Het juxtaglomerulair apparaat gaat nu meer RENINE vrijstellen
  • Angiotensine
    Wordt door renine omgezet in angiotensine 1, Wordt door ACE (angiotensine converterend enzyme) in angiotensine 2, Gaat binden op zijn angiotensinereceptor, Vasoconstrictie, Aldosteron wordt geproduceerd, PW stijgt, BD stijgt, Renale hypertensie ('renale' verwijst naar de nier)
  • RAASysteem
    Renine Angiotensine Aldosteron Systeem
  • Histamine
    Vrijgesteld door mastcellen die in het bindweefsel gelegen zijn, Wordt vrijgesteld bij allergieën en immuunreacties, Bindt op receptoren en zorgt voor vasodilatatie, PW daalt, Bloeddruk daalt
  • Anti-diuretisch hormoon (ADH)

    Diurese = pipi doen, Anti-diurese = minder urine produceren, Geproduceerd in hypothalamus, Vrijgesteld door de neurohypofyse
  • ADH
    Zorgt ervoor dat waterkanalen meer tot expressie komen, Dit komt voor wanneer het bloedvolume te laag is, Te weinig watercontent, De osmotische waarde stijgt hierdoor, Zorgt ervoor dat er meer waterkanalen optreden, Er zijn dus meer gaten in de distale tubulus, We gaan zo meer water aantrekken naar het bloed, Vanuit de urine gaan we meer water aanzuigen en zo het bloedvolume aanzuiveren, Meer water aanbrengen, Bloedvolume gaat stijgen, HD stijgt (omdat de preload stijgt), PW stijgt (omdat er meer volume in de bloedvaten is)
  • Aldosteron
    Mineralocortikoiet, Heeft invloed op mineralen: Na en K, Wordt vrijgesteld onder invloed van het RAASysteem, Gaat binden op de distale tubulus en op de verzamelbuis, Er gaan meer Na-K-ATP-ase pompen verschijnen, Na wordt gepompt naar de boedzijde en K wordt gepompt naar de urinezijde, De osmotische waarde van het bloed stijgt, Water vanuit de urine wordt meer aangezogen door het bloed, Bloedvolume stijgt, Preload stijgt, VEDV stijgt, SV stijgt, HD stijgt, BD stijgt
  • Aldosteron en ADH moeten een hele weg afleggen, dus dat is een traag systeem
  • Autoregulatie
    Een aantal belangrijke organen hebben autoregulatie: Hersenen, Hart, Coronaire circulatie, Nier, Dient voor: Zelfbescherming tegen zuurstoftekort, Herverdeling hartdebiet tvv orgaan, Voorrang op neurogene en humorale factoren
  • Vasoactieve factoren
    Nerveuze, hormonale en lokale factoren die een invloed uitoefenen op de bloeddruk, De lokale gaan meestal ergens door endotheel vrijgesteld worden en vasoconstrictie/vasodilatatie opleveren en op die manier drukverschillen creëren
  • Afkoeling
    Thermoregulatie: in de huid heb je thermosensoren (= koude- en warmtesensoren), Koudesensoren gaan koude meten en dat doorgeven aan het regelcentrum (ligt in de hypothalamus), Die hebben een output naar effectororganen (bv. de huid)
  • CO2 stijging/ daling veroorzaakt dilatatie
  • Tijdens inspaning gaat onze saturatiecurve verschuiven waardoor: Meer CO2 geproduceerd wordt, Er lokaal minder O2 is, Er meer aanzuring is, Dit zijn allemaal systemen die ervoor zorgen dat de doorbloeding positief beïnvloed wordt