Beïnvloed door je persoonlijke mening en gevoelens
Objectief
Gebaseerd op feiten en niet op meningen
Absolutisme
Regeringsvorm waarbij een erfelijke vorst over absolute of onbeperkte macht beschikt
Bondgenoten
Twee partijen helpen elkaar met wederzijds voordeel
Caesaropapisme
Regeringsvorm waarbij de politieke en religieuze macht in één persoon (meestal het staatshoofd of de vorst) zijn verenigd
Centralisatie
Het besturen van een staat vanuit één punt (één plaats, politiek orgaan en/of persoon)
Democratie
Staatsvorm waarbij het volk inspraak heeft in het bestuur, bvb. via verkiezingen
Dictatuur
Regeringsvorm waarbij het staatsgezag wordt uitgeoefend door één leider met onbeperkte macht
Eerstegeboorterecht
De oudste zoon erft de titel van koning
Federale staat
Een staat die opgebouwd is uit een bond van samenwerkende (deel)staten die grotendeels hun zelfstandigheid behouden, de meeste macht ligt wel bij de overkoepelende, federale (of centrale) regering
Feodaliteit
Leenstelsel: omwille van de onmogelijkheid van de opperleenheer om het ganse land te besturen en controleren, gaf hij bescherming en gronden in leen (met vruchtgebruik) aan zijn vazallen of leenheren, die in ruil daarvoor advies en krijgsdienst in tijden van oorlog waren verschuldigd; ook deze vazallen verdeelden hun gronden onder nog andere achtervazallen om het bestuur te vergemakkelijken -> feodale piramide
Grondwet
Wet waarin de basisprincipes van de regering van een staat en de basisrechten- en plichten van de onderdanen zijn vastgelegd; op iedereen (ook het staatshoofd) van toepassing
Hofmeier
Hoogste bestuursambtenaar in het Frankische Rijk
Investituur
Recht om de bisschoppen te benoemen
Monarchie
Staatsvorm met een erfelijke vorst aan het hoofd
Parlement
Bestuurlijk orgaan waarin vertegenwoordigers van het volk zetelen die – als tegengewicht voor de macht van het staatshoofd (meestal een koning) – de rechten van het volk moeten behartigen en wetten maken
Parlementaire monarchie
Monarchie waarbij de regering verantwoording verschuldigd is aan het parlement en niet aan de vorst
Privilege
Een recht dat aan een persoon, een groep personen of een organisatie wordt toegekend om deze meer of andere rechten te geven dan waarop men normaal aanspraak maakt
Rechterlijke macht
Macht om iemand te veroordelen
Republiek
Een staat waarvan het staatshoofd een uit het volk gekozen vertegenwoordiger is
Rijkskerk
Als de wereldlijke macht kerkelijke ambten gebruikt voor het bestuur
Staten-Generaal
Algemene vergadering van de vertegenwoordigers van alle standen in Frankrijk. Kon enkel worden samengeroepen door de vorst en kon toegevingen eisen in ruil voor door de vorst gevraagde beden
Theocratie
Staatsvorm waarbij het gezag wordt uitgeoefend door een vorst of geestelijken die als plaatsvervanger en vertegenwoordiger van god op aarde wordt/worden beschouwd
Uitvoerende macht
Macht om wetten uit te voeren dus te besturen
Vorst
Algemene benaming voor de heerser of bestuurder van een rijk (kent gradaties: keizer, koning, prins,...)
Wetgevende macht
Macht om wetten te stemmen
Adel
Één van de twee bevoorrechte standen uit de standenmaatschappij die vooral voor bescherming moesten zorgen; de koning en zijn vazallen vormden de adel (edelen)
Ambacht
Groepering van stedelijke handwerkers uit dezelfde bedrijfstak
Aristocratie
Maatschappelijke groep gevormd uit de meest vooraanstaande en rijke personen die de meeste macht uitoefenden
Beden
Uitzonderlijke belastingen gevraagd door de vorst (in tijden van oorlog of geldnood) aan de Staten-Generaal; in ruil hiervoor kon de Staten-Generaal toegevingen of voorrechten eisen
Burgerij
Rijkste groep uit de Derde stand die niettemin geen politieke macht bezat (tot de Franse revolutie); samengesteld uit personen die vooral een vrij beroep uitoefenden in de steden zoals dokter, advocaat, winkelier, handelaar, bankier...
Clerus
Geestelijkheid: één van de twee bevoorrechte standen (moesten geen belastingen betalen) uit de standenmaatschappij die vooral voor de andere standen moesten bidden
Derde Stand
De laatste en niet-bevoorrechte stand uit de standenmaatschappij die voor de overige standen moest werken en belastingen betalen; deze stand had geen enkele politieke macht
Drieslagstelsel
Systeem waarbij de landbouwgrond in drie delen of slagen wordt bebouwd; elke slag wordt volgens een beurtrol twee jaar bebouwd: één keer met wintergewassen, één keer met zomergewassen en ten slotte één jaar braak om de grond te laten herstellen
Economische crisis
Toestand waarbij de economie gekenmerkt wordt door een neerwaartse beweging, met grote armoede, werkloosheid, overproductie,...
Gesloten economie
Er is bijna geen handel. Alle behoeften worden voldaan door de eigen productie. Vb. middeleeuwse domeinen
Intensivering
De grond (of...) wordt intensiever gebruikt om meer opbrengst te hebben. Bv. Door bemesting
Standenmaatschappij
Een maatschappij waarin de bevolking volgens geboorte in verschillende groepen is opgedeeld die elk hun eigen rechten en plichten hebben. In de middeleeuwen bestond de bevolking uit de geestelijkheid of clerus (eerste stand), adel (tweede stand) en de burgers en boeren (derde stand).
Tenure
Op het domein van een heer staan meerdere tenures= stuk grond waar een horige of pachter woont en dat mag gebruiken in ruil voor cijns (= pacht) en diensten
Tiende
Belasting die men aan de Kerk moest afstaan voor het onderhoud van de plaatselijke priester en de kerkgebouwen en ter ondersteuning van de armen; bedroeg meestal één tiende van de oogst of van het aantal dieren die werden gehoed