4. alles is politiek

Cards (48)

  • Vaktaal= terminologie eigen aan een bepaald vlak of beroep (bv remediëring voor leerlingen)
  • Jargon= voor niet-ingewijden moeilijk verstaanbare vaktaal (bv monozygotisch= eeneiig; hypertentie= verhoogde bloeddruk)
  • Holle frasen
    ‘Ze praten veel, maar ze zeggen weinig’
  • Buiktaal= spreken vanuit je buik, niet vanuit je hoofd
  • Een bruine tong hebben= racistisch praten
  • Bruine praat= racistische praat
  • Rechtse partijen: sterke metaforen
    9  ‘oorlog tegen drugshandel’
    9  ‘gekaapte bevoegdheden’
    9  ‘dictatuur van de minderheid’
  • Centrumpartijen: zwakke metaforen => beleidspartijen en ideologisch (inhoud > stijl)
  • Extreem links: ook harde metaforen
  • Kenmerken van metaforen in politiek
    Ú  Stijl > inhoud (vooral rechtse partijen)
    Ú  Helder en duidelijk (centrumpartijen)
    Ú  Metaforen
  • Wezelwoorden= holle woorden, woorden zonder inhoud
  • Waarom die benaming?
    Een wezel zuigt volle eieren leeg en laat alle holle (lege) eieren achter.
    Hetzelfde met woorden
    Voorbeelden?
    ·         Pro-actief
    ·         Implementeren
    ·         Gemonitorde speerpuntsectoren
  • politieke vaagtaal
    • containerbegrippen
    • leenwoorden
    • archaïsme
    • sluiereufemisme
    • passiefconstructie
    • tangconstructie
    • voorzetseluitdrukkingen
    • stoplap
    • woordkitsch
  • Containerbegrippen= woorden waarvan de betekenis zo breed is, dat ze echt van alles kunnen betekenissen
  • Leenwoorden= gebruikt woorden (Engels) om iets uit te drukken
  • Archaïsme= oudere woorden
  • (sluier)eufemisme= ideale manier om een negatieve associatie in een dikke laag isolatiemateiaal en kleurig pakpapier te verpakken
  • Passiefconstructie= gebruik van ‘worden’
  • Tangconstructie=  ingeklemde tussen ‘bij elkaar horende zinsdelen of woorden’
  • Stoplap= gebruik van zinnen als je niet meer weet wat je moet zeggen
  • Woordkitsch= met opzet moeilijke woorden gebruiken is de ideale manier om de afstand tot het publiek te vergroten
  • Kenmerken politieke taal
    1.       Niet neutraal: vanuit een bepaalde ideologie
    a.       Buiktaal
    b.       Harde taal
    2.       Beïnvloeden
    a.       Framing
    b.       Specifieke metaforen
    3.       Stijl primeert op inhoud (rechts)
    4.       Helder en duidelijk (centrum)
    5.       Soundbites
  • anafoor= anaforische woorden verwijzen naar een gegeven uit de tekst dat voorafgaat of dat in de tekst volgt
  • Antecedent= woord waarnaar een ander woord verwijst
  • Situationele context
    = geen context in de tekst; informatie nodig over de situatie
  • Deixis= deiktische woorden wijzen aan en hebben dus informatie nodig over de situatie indien ze geïnterpreteerd willen worden.
  • Inferenties= de intentie van de spreker
  • betekenis en referent
    = Inhoudswoorden hebben een zelfstandige betekenis waarmee een buitentalige referent (= op het niveau van de werkelijkheid)
  • sociale context= presupposities = veronderstellingen
  • f-culturen
    • Voorkomen van schaamte en schande
    • Nastreven van eer, respect en externe waardering
    • Groepseer: familie, vrouw is zwakke schakel familie-eer, eervol gedrag
    • Opvoeding: angst voor schaamte, veel lijfstraffen, belonen van respect
    • Communicatie: indirect, tussenpersonen, openlijke confrontaties vermijden, eer belangrijker dan feiten, emoties worden getoond bij conflicten
  • g-culturen
    Voorkomen van schuld
    Nastreven van persoonlijk geluk, zelfwaardering en integriteit
    Persoonlijk succes: persoonlijke prestaties, innerlijke rijkdom
    Opvoeding: angst voor schuld, veel discussie en uitleg
    Communicatie: direct, oog in oog, directe confrontaties, feiten belangrijker dan aanzien, emoties worden onderdrukt
  • Pragmatiek bestudeert de relatie tussen taaluitdrukkingen en de specifieke situatie waarin deze uitspraak past
  • Taalhandeling (= speech act, taaldaad)= met de taaluiting beoogde effect (buitentalige context!)
  • Illocutie: functie van de taalhandeling (wat bedoel je te zeggen) – bv. beloven
  • Perlocutie: beoogde effect
  • Directe taalhandeling: je kan direct zien wat de functie van de taalhandeling is door de aanwezigheid van een taalhandelingswerkwoord (bv. beloven) of het daarvan afgeleide zelfstandig naamwoord (belofte)
  • Indirecte taalhandeling: je moet de functie van de taalhandeling zelf achterhalen, is maar impliciet aanwezig (geen taalhandelingswerkwoord of zn)
  • ·         Geen taalhandelingswerkwoord
    ·         Implicatuur= onzichtbare bedoeling die de luisteraar zelf moet achterhalen
    ·         Functie van taalhandeling: illocutie
    ·         Effect van taalhandeling: ellocutie
  • soorten taalhandelingen
    • persuasieve taalhandeling: zender probeert de ontvanger te overtuigen van zijn standpunt
    • directieve (activerende) taalhandeling: zender wil ontvanger overhalen iets te doen of te laten
    • expressieve (emotionerende) taalhandeling: zender probeert de ontvanger op de hoogte te brengen van zijn gevoelens of probeert de gevoelens van de ontvanger te raken
    1. commissieve (verplichtende taalhandeling): zender verplicht zichzelf tot het uitvoeren van een bepaalde handeling. De ontvanger kan hem daarop aanspreken.
  • de regels (maximes) van Grice
    1.       De maxime van kwantiteit: niet teveel woorden gebruiken
    2.       De maxime van kwaliteit: zeg geen dingen die geen waar zijn
    3.       De maxime van relatie/ relevantie: zeg alleen wat relevant is, wees to the point
    4.       De maxime van wijze; vermijd dubbelzinnigheid