SOC-ECO 1830

Cards (77)

  • Structuur Les 3-4-5
    • I. De evolutie van het bevolkingsaantal
    • II. Waar wonen de Belgen?
    • III. De landbouw in crisis
    • IV. Opkomst en evolutie van de industrie
    • V. De evolutie van de sociale groepen en toestand
  • I. De evolutie van het bevolkingsaantal
    1. Aanzienlijke toename van de bevolking: demografische transitie
    2. Dalend sterftecijfer
    3. Hongersnoden vermeden (uitz. 1846-47)
    4. Minder epidemieën (laatste grote: cholera 1866)
    5. Verbetering geneeskunde en hygiëne (… traag en selectief)
    6. Geboortecijfer daalde … in relatieve termen en minder snel dan sterftecijfer
  • Een jonge bevolking
  • Nog relatief veel kroostrijke gezinnen
  • Gewijzigd huwelijkspatroon

    • Minder ongehuwden
    • Vroeger huwen
    • Dankzij verspreiding methoden van anticonceptie
  • Percentage nooit-gehuwden op 50-jarige leeftijd
    • Man
    • Vrouw
  • Bevolkingsverloop: saldo van natuurlijke aangroei én migratiesaldo
  • Relatief weinig langeafstandsemigratie (weinig VS) ondanks bevolkingstoename
  • Wel naar buurlanden (bv. Frankrijk = 465.000 in 1890)
  • Binnenlandse migratie: Vl. naar Wallonië
  • Oorzaken van beperkte emigratie
    • Geen emigratiepolitiek
    • Geen kolonies
    • Tegengaan rurale exodus en definitieve migratie via mobiliteitsbeleid
  • Beperkte immigratie, voornamelijk uit buurlanden
  • België als transitland
  • II. Waar wonen de Belgen?

    • Benadering per provincie: winnaars en verliezers bevolkingsgroei
    • Vlaanderen / Wallonië
    • Stad / platteland
  • Belang pendelen tussen platteland en steden/mijnindustrie: goedkope treinabonnementen
  • Het uitzicht van de steden: urbanisme (Brussel)
  • Evolutie van de procentuele verdeling van de Belgische bevolking per provincie (1840-1920)
    • Antwerpen
    • Brabant
    • West-Vlaanderen
    • Oost-Vlaanderen
    • Henegouwen
    • Luik
    • Limburg
    • Luxemburg
    • Namen
  • Steden
    • Charleroi
    • Luik
    • Bergen
    • Verviers
  • 1908: kwart van de industriearbeiders maakt gebruik van goedkoop weekabonnement
  • 1909: 20 procent van de mijnwerkers pendelt naar werk
  • Brussel
    • 1858
    • 1900
  • III. De landbouw in crisis
    • Dominante sector in de 18e eeuw
    • Zware crisis midden 19e eeuw
    • Structurele problemen landbouw
    • Reacties hiertegen
  • Tal van microbedrijven + grote versnippering
  • Weinig mechanisatie
  • Invoer goedkope landbouwproducten
  • Reacties hiertegen
    1. Aanpassing agr. activiteiten: verschuiving naar tuinbouw (en veeteelt)
    2. Bescherming door vereniging (coöperatieven en Boerenbond)
    3. Uitzuivering sector
  • 1896: 775.000 actieve landbouwers / aandeel landbouw in economisch actieve bevolking: 31 procent
  • 1910: 580.000 actieve landbouwers / aandeel landbouw in economisch actieve bevolking: 22 procent
  • Na 1900: landarbeiders en dagloners verdwijnen uit beeld
  • IV. Eerste industriële revolutie (c. 1760-1840)
    • Basisvoorwaarden
    • Waar?
    • Welke sectoren?
  • Aantal mijnwerkers in 1830: 30.000
  • Aantal mijnwerkers rond midden 19de eeuw: 65.000
  • Aantal mijnwerkers in 1930: 180.000
  • Industrialisatiegraad (indexen productie / inwoner)

    • België
    • Duitsland
    • Frankrijk
    • Nederland
    • Groot-Brittannië
    • Europa
  • Gentse katoenindustrie (1801-1838)

    • # spinners
    • # wevers
    • # drukkers
    • # spoelen
    • Kg gesponnen draad
  • Actieve landbouwers in 1910
    • 580.000
  • Aandeel landbouw in economisch actieve bevolking in 1910: 22 procent
  • Na 1900 verdwijnen landarbeiders en dagloners uit beeld
  • Eerste industriële revolutie
    c. 1760-1840
  • België was koploper industrie Europese vasteland