Deel 7 (gastcollege)

Cards (19)

  • Categoriale visie (DSM-5)
    Gebaseerd op 4 domeinen :
    1. Cognitie : denken
    2. Affectiviteit : emotionele reacties
    3. Interpersoonlijk functioneren
    4. Impulscontrole : jezelf beheersen
  • Welke persoonlijkheidstypen?
    ·        Cluster A   “vreemd en excentriek” (mad)
    ·        Cluster B   “dramatisch en emotioneel” (bad) (bv borderline)
    ·        Cluster C   “zorgelijk en vreesachtig” (sad) (zorgen maken over hoe andere je zien)
  • Cluster A : persoonlijkheidsstoornissen die onder deze cluster vallen :
    -        Paranoïde persoonlijkheidsstoornis “achterdochtig”
    -        Schizoïde persoonlijkheidsstoornis “sociaal onverschillig”
    -        Schizotypische persoonlijkheidsstoornis “eigenaardig”
  • Cluster B : persoonlijkheidsstoornissen die onder deze cluster vallen :
    -        Antisociale persoonlijkheidsstoornis “antisociaal”
    -        Borderline persoonlijkheidsstoornis “instabiel”
    -        Histrionische persoonlijkheidsstoornis “aandachtzoekend”
    -        Narcistische persoonlijkheidsstoornis “superieur”
  • Cluster C : persoonlijkheidsstoornissen die onder deze cluster vallen :
    -        Vermijdende persoonlijkheidsstoornis “verlegen”
    -        Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis “afhankelijk”
    -        Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis “perfectionistisch”
  • Zandlopermodel in diagnostiek :  van breed verdunnen om dan weer te verbreden en meer uit te zoeken.
  • Paranoïde persoonlijkheidsstoornis = sinds de jongvolwassenheid denken dat iedereen je wilt kwetsen, manipuleren, … je zoekt vaak verder, je denkt er is een ondertoon en je denkt er zijn verborgen boodschappen
  • Schizoïde persoonlijkheidsstoornis = weinig interesse om mee te delen aan een geheel van de maatschappij, beperkt netwerk, ze leven aan de rand van de maatschappij.
  • Schizotypische persoonlijkheidsstoornis = vaak overtuigingen van visioenen, aliens zien, boodschappen van de overheid krijgen. Ze vallen vaak op (bv gekleed in een winterjas in de zomer).
  • Antisociale persoonlijkheidsstoornis “antisociaal” = wijkt af van andere persoonlijkheidsstoornissen. Worden pas vastgesteld vanaf 18j, WANT dan is pas je persoonlijkheid ontwikkelt. Antisociale attitudes, geen schuld rond gepleegd gedrag. Vaak liegen, bedriegen en manipuleren voor de fun.
  • Borderline persoonlijkheidsstoornis = instabiel in verschillende domeinen, weinig rekening houden met bepaald gedrag, gevoel van chronische leegte (vaak zelfmoord, zelfschade om iets te voelen)
  • Histrionische persoonlijkheidsstoornis = maken gebruik van uiterlijk om gebruik te maken van anderen. Je staat graag in het midden van belangstelling, spontaan, charmant en sociaal gedrag. Gevoelens drastisch uiten
  • Narcistische persoonlijkheidsstoornis = altijd een zeer negatief zelfbeeld! Goed lijken en superieur is enkel om hun negatief zelfbeeld te verbergen. Veel stoefen om aanzicht te krijgen.
  • Vermijdende persoonlijkheidsstoornis = potentiële situaties vermijden die kritiek zouden hebben op hun zelfbeeld, geen nieuwe hobby’s doen omdat ze niet willen falen of gênante dingen doen, geen nieuwe promotie nemen omdat ze misschien meer zouden moeten praten. Heeft veel schrik om gekritiseerd te worden..
  • Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis = bijna nooit relatie loos, veel dingen vragen, altijd keuzes laten maken door anderen, bijna alles willen doen, want ze zijn dan bang om iemand te verliezen als ze dat niet doen
  • Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis = veel uren per dag spenderen aan mentale rust te vinden, door lijstjes te maken, elke letter van een waardeloos magazine te lezen, lijdt vaak tot vereenzaming. Vaak is er ok geen tijd meer voor een bepaald iets omdat ze zo lang bezig zijn met lijstjes maken.
  • Multimethod Assessment-aanpak verwijst naar een klinische beoordeling die het belang benadrukt van het verkrijgen van informatie van verschillende informanten, in verschillende omgevingen, met behulp van een verscheidenheid aan procedures, waaronder interviews, observaties, vragenlijsten en tests. Hangt ook af van hoe mensen op bepaalde testen reageren.
  • Eerste orde coping =wat ze doet en hoe ze met problemen omgaat
  • Tweede orde coping = wat je doet als je eerste orde faalt