Economische groei (the Golden Sixties)
Emancipatie (vooral vrouwen en jongeren die streven naar een volwaardige plaats in de samenleving)
Industrialisering (grote spreiding van industriële vestigingen, ook buiten de traditionele industriële centra)
Complexiteit, differentiatie (steeds meer gespecialiseerde instituties, die deeltaken van de meer diffuse klassieke instituties overnemen)
Bureaucratisering (door specialisatie ontstaat de behoefte aan coördinatie en toenemende complexiteit veroorzaakt een streven naar een efficiënte beheersing van de in het leven geroepen en uitdijende organisaties)
Urbanisering (almaar verder afnemend aandeel van personen dat werkzaam is in de agrarische sector)
Massamedia en pluriformiteit (via massamedia vindt confrontatie plaats met andere leefwijzen, normen en waarden. Leidt tot de aanvaarding van een grotere variatie in waardeoriëntatie en gedrag, tot een muur pluriforme samenleving)
Verwetenschappelijking en technologisering (bevordert mentaliteit om te streven naar beheersing en planning, sprake van een rationele houding = voorkeur om eigen bestaan op verstandelijke en planmatige wijze in eigen hand te houden)
Secularisering (scheiding kerk en staat, bv.: niet enkel nog katholieke scholen, ook staatsscholen)
Democratisering (gezag moet zich zelf steeds opnieuw waarmaken en rechtvaardigen, niet op basis van traditie, maar op grond van prestatie en deskundigheid)