diagnostische radiologie = onderzoeken die worden gedaan om een diagnose te stellen
interventionele radiologie = onderzoek dat wordt gedaan om interventie te doen
ALARA = As Low As Reasonably Achievable
-> vermijden van straling als het geen voordeel bied
-> justificatie: het voordeel moet groter zijn dan het nadeel
-> optimalisatie: hoeveelheid straling in functie van de kwaliteit
-> dosis limieteren (regelgeving - FANC)
sinussen zijn zwart want gevuld met lucht
"oude" metale vulling zijn wit
fluoroscopie wordt gebruikt voor digestieve onderzoeken, interventionele radiologie en in de OK. Heeft een hoge dosis straling
attenuatie is de vermindering van de intensiteit van de golf.
Dit is het resultaat van
-> reflectie
-> refractie
-> absorpie
reflectie gebeurt wanneer de geluidsgolf energie terugstuurd naar de transducer. Dit maakt het beeld meer hyperechogeen (wit) Bot, lucht en verkalkingen veel reflectie
refractie ontstaat wanneer de geluidsgolf het weefsel raakt in een hoek
absorptie gebeurd wanneer de energie van de geluidsgolf wordt afgegeven als hitte. hierdoor geen energie terug naar de transducer, dus geen bijdrage aan de vorming van het signaal
laagfrequente golven = diepere penetratie
hogere frequentie = geen penetratie -> goede resolutie oppervlakkige structuren
op het beeld is een galblaas te zien, vocht zwart, stenen wit
Bij MRI draait elk proton 360 graden om eigen as, met de larmor frequentie
Gadolinium is een MR contrast en zal op een T1- gewogen opname een hoge signaalintesiteit hebben
T1 - gewogen opname
T2 - gewogen opname
verschil CT vs MRI
CT kort onderzoek met reconstructie van data
MRI lang onderzoek met verschillende sequenties
contrast toediening van vasculair of niet vasulair (peroraal, rectaal, andere openingen )
contrast producten bij rongtenonderzoek
-> niet-ionische lag osmolaire jodiumpreparaten _ verschil in inname
-> bariumsulfaat _ peroraal
contrast producten bij echo -> microsferen
gadoliniumhoudende contrastproducten voor MRI-onderzoek
o intraveneuze toediening
o renale extrectie
o kan en/of hepatobiliaire excretie
risicofactoren van contrastproducten zijn allergie of nierinsufficientie
reactie op contrasttoediening kunnen fysiologisch of allergisch zijn.
o fysiologisch -> warm, rillingen, metaalsmaak misselijk, hoofdpijn
o allergische reactie -> jeuk, oedeem, heesheid, wheezing