drama en theater

Cards (37)

  • Aristotelisch drama
    Een specifiek dramatype dat geënt is op de technische en normatieve regels die Aristoteles uitwerkte in zijn 'Poëtica'.
  • dramatische illusie
    De toeschouwer wordt meegesleept i/d fictieve en gesloten wereld en krijgt het gevoel rechtstreeks bij de fictieve gebeurtenissen betrokken te zijn.
  • catharsis
    Zuivering van de emoties, voor Aristoteles het doel v/d tragedie. Door medegevoel of angst komt de toeschouwer tot loutering.
  • bienséance
    het belang van beleefdheid, decorum en kuisheid
  • verisimilitudo, vraisemblance
    het illusionistisch karakter en de geloofwaardigheid
  • tragedie
    Een moreel, psychologisch of sociaal conflict dat volgt uit een verstoring v/d natuurlijke orde, vaak veroorzaakt door de protagonist. Dat kan gebeuren door een tragische vergissing of is het gevolg van HYBRIS (hoogmoed).
  • expositio = de uiteenzetting van de situatie a/h begin v/h verhaal.
  • crisis = hoogtepunt, wordt bereikt nadat het conflict blijft groeien; via een motorisch moment
  • peripetie = op het hoogtepunt heeft een beslissende wending of plotse verandering plaats.
  • parodos = de opkomst v/h koor
  • epeisodion = de bedrijven (4)
  • exodos = het slot v/h koor terwijl het de scène verlaat.
  • komedie
    Het blijspel, heeft als bedoeling de mens te ontspannen en aan het lachen te brengen, zonder dat het een corrigerende functie hoeft uit te sluiten. Het alledaagse gedrag staat centraal, er is een lichtvoetige intrige en een happy end.
  • pathos
    heeft te maken met het gevoel
  • ethos
    heeft te maken met gedrag
  • tragikomedie
    Verwant aan de komedie en tragedie. Het behoudt het ernstige karakter v/d (tragische) gebeurtenissen, anderzijds laat de protagonist zich vaak kenmerken als een anti-held. Elke vorm van pathos (verhevenheid) ontbreekt + een happy end.
  • nieuwe theatergenres i/d 20ste eeuw:
    • Episch theater (Bertolt Brecht)
    • Theater v/d wreedheid (Antonin Artaud)
    • Absurd theater (Samuel Beckett)
  • episch theater (Bertolt Brecht, 1920) 

    De geslotenheid e/h illusionistisch karakter v/h klassieke theater worden vervangen door een "dubbele structuur van handeling en commentaar" -> een verschuiving van mimesis naar diëgesis
  • kenmerken episch theater (Bertolt Brecht):
    • verschuiving van mimesis naar diëgesis
    • 4de wand doorbroken (publiek rechtstreeks aangesproken met epische commentaren + afstand v/d rol om identificatie bij zichzelf en de toeschouwer tegen te gaan)
    • Verfremdungseffect
    • VOORBEELD: 'Mutter Courage' (1939)
  • theater v/d wreedheid (Antonin Artaud) 

    Een hele revisie v/d westerse (klassieke) voorstelling over het leven e/d zin ervan. AA richt zich op de totale mens met zijn verborgen impulsen, dromen, verdrongen wreedheden en sadistische gedachten. Het theater moet deze verborgen elementen v/d mens a/d oppervlakte brengen.
  • kenmerk + doel + effect (theater v/d wreedheid):
    KENMERK = de verwerping van taal/ de tekst als het centrale element i/h theater. Taal gereduceerd tot haar muzikale aspect.
    DOEL = de toeschouwer een intense ervaring te geven. (exploratie van klanken, lichamelijkheid, zintuigelijkheid, het magische, het sacrale ...)
    EFFECT = Door esthetische schokwerking tracht het theater v/d wreedheid het onderbewuste v/d toeschouwer te bevrijden.
  • absurd theater (Samuel Beckett) 

    = anti-theater= nouveau théâtre = een genre waarin de absurditeit, doelloosheid en zinloosheid v/d mens e/h leven centraal staat. De thematiek (eenzaamheid, doelloosheid, desoriëntatie) uit zich ook vormelijk. Dit genre geeft de toeschouwer inzicht i/h radicale falen van taal als communicatiemiddel en bij uitbreiding de betekenisloosheid v/d dialoog. Verder zal een slotstructuur en tijdsverloop veelal ontbreken.
    VOORBEELD = 'Waiting for Godot' (Samuel Beckett, 1952)
  • postdramatisch theater 

    = nieuwe dramaturgie = een verzamelnaam voor een praktijk waarbij 'drama' niet meer als overheersend en organiserend principe wordt gehanteerd.
  • meta-theater en levende dramaturgie
    De voorstelling thematiseert het medium theater= de eigenheid van theater wordt op een ontologisch niveau getild door bijvoorbeeld zijn mechanismen bloot te leggen. Op die manier wordt het illusionistisch karakter doorbroken.
  • transitorische karakter
    Het live aspect v/h theater, wordt steeds vaker gethematiseerd. => intensifiëren v/d ervaring
  • parataxis
    De verschillende tekensystemen worden naast elkaar geplaatst.
  • opvoeringstekst
    Omvat alle semiotische tekens van een voorstelling (decor, kostuums, attributen ...) en is interessant voor het bestuderen van HOE iets op scène wordt gebracht.
  • performance tekst
    Interageert met de opvoeringstekst.
  • plurimediaal
    Het semiotische proces van betekenisgeving tijds de opvoering verloopt via verschillende kanalen (media).
  • assimilatie
    Wanneer getracht wordt dramatische taal praktisch volledig te laten overeenstemmen met 'natuurlijke', spontane taal.
  • criteria monoloog:
    1. het situationele principe = een talige uiting v/e acteur/personage wanneer naast de spreker geen ander personage -dus ook geen geadresseerde - aanwezig is.
    2. in structurele zin = een taaluiting die een zekere lengte en interne autonomie vertoont.
  • soliloquium
    Een situationeel geïsoleerde alleenspraak, het personage is alleen op het podium (of negeert de aanwezigheid van andere personages op dat moment).
  • dramatische monoloog
    Gedefinieerd op basis v/d lengte en autonomie (de interne structuur).
  • dialogiciteit
    Een semantische uitwisseling tussen een polaire oppositie en neemt toe naarmate die uitwisseling frequenter gebeurt en de spanning tussen de 2 posities groter wordt.
  • terzijde
    Een uiting van een personage is niet geadresseerd aan een ander personage, hoewel andere personages zich in de onmiddellijke nabijheid v/d spreker bevinden.
  • functies van soliloquium:
    • om gedachten en gevoelens v/e personage kenbaar te maken
    • info over voorgaande of toekomstige scènes of een brug tussen 2 scènes
    • becommentariërende functie
  • functies van terzijde:
    • de gedachten en intenties van een personage kenbaar te maken.
    • middel om het gebeuren te voorzien van commentaar