verhaalanalyse

Cards (352)

  • structuralisme
    Een stroming in de tweede helft v/d 20ste eeuw in verschillende disciplines v/d humane wetenschappen en beperkt zich dus niet tot de literatuurstudie. Het is een accentverschuiving van oppervlaktefenomenen naar dieperliggende, abstracte structuren. Het gaat niet zozeer om een beschrijving van een concrete taal of concrete verschijnselen in een maatschappij, maar om het onderliggende patroon dat eraan ten grondslag ligt.
  • linguïstiek
    Ferdinand de Saussure
  • antropologie
    Claude Lévi-Strauss
  • psychoanalyse
    Jacques Lacan
  • 'Morfologie van het wondersprookje' (1928) Vladimir Propp 

    In deze studie beschrijft hij het dieperliggende patroon van een honderdtal sprookjes die alle volgens dezelfde lijnen zijn opgebouwd.
  • Russisch formalisme (bv. Vladimir Propp)
    Russisch formalisten verzetten zich tegen externe en normatieve benaderingen van literatuur om vanuit de literatuur zelf tot een definitie te komen van wat lit. tot lit. maakt. Ze richten zich in eerste instantie op de vorm van lit. en op de specifieke manier waarop taal wordt gebruikt in lit. -> het onderzoeksobject = de literariteit van lit.
  • narratologie (Tzvetan Todorov) 

    Een wetenschappelijke studie van verhalende teksten. Het wetenschappelijke karakter v/d narratologie hangt samen met een focusverschuiving van het oppervlakte niveau van teksten (woorden, zinnen ...) naar de algemene logische en structurele eigenschppane van een tekst als een 'univers de discours' (Todorov).
  • vertegenwoordigers narratologie:
    • Gérard Genette (vertellers, tijd)
    • Algirdas J. Grimas (personages, actantieel schema)
    • Tzvetan Todorov (genres)
  • narratieve theorie
    = narratologie = de studie van verhalen als een genre. De doelstelling is om de constanten en variabelen typisch voor verhalen te beschrijven en uit te leggen hoe die kenmerken van narratieve teksten verbonden zijn in ene groter kader van theoretische modellen (typologieën).
  • narratologieËN = duidt op de veelheid aan perspectieven en benaderingen in het huidige verhaalonderzoek.
  • postklassieke benaderingen = minder oog voor de subjectieve inbreng v/d lezer en voor het immersieve potentieel van verhalen.
  • postmoderne literatuur
    Gaat bewust in tegen literaire conventies en traditionele verhaalpatronen en vormt zo een uitdaging voor de verhaaltheorie.
  • cognitieve narratologie
    Onderzoekers koppelen lit. theorieën en interpretaties aan onderzoeksmethoden en -resultaten uit de bewustzijnsfilosofie, de cognitieve en evolutionaire psychologie, de neurobiologie, computerwetenschappen, cognitieve linguïstiek, enz. Het is dus een interdisciplinaire studie die zich op de mentale aspecten v/h vertellen en beleven van verhalen toelegt.
  • dubbele interesse cognitieve narratologie
    Enerzijds hoe narratieve ervaringen van lezers ontstaan en anderzijds hoe het maken van verhalen belangrijk kan zijn voor de werking van de geest.
  • belangrijke cognitieve narratologen:
    • David Herman
    • Lisa Zunshine
    • Alan Palmer
    • Monika Fludernik
    • Maie-Laure Ryan
  • functies die verhalen vervullen:
    • een vorm van ontspanning
    • abstracte inzichten to illustreren en te concretiseren
    • ingepast worden in een argumentatie
    • levenservaring te structureren en te interpreteren
  • narrativiteit
    De factoren die ervoor zorgen dat een tekensysteem kan worden geïnterpreteerd als een verhaal. Het is tegelijk een absoluut en gradueel concept.
  • narrative turn
    Het moment in een verhaal waar de plot een onverwachte verandering ondergaat. DOEL = de lezer te verrassen + spanning in het verhaal verhogen.
  • turn
    Wetenschappelijke stromingen waarin problematiek centraal staat en 1 wetenschappelijke discipline heel invloedrijk is voor andere wetenschappelijke disciplines.
  • linguistic turn (begin 20ste eeuw - 1970) 

    De pilootdiscipline was de linguïstiek en de centrale problematiek de taal.
  • structuralist turn (begin 20ste eeuw - 1970) 

    De structuralistische methode om oppervlakte en diepere structuur te scheiden.
  • narrative turn (jaren 1980)

    Narratieve structuur als basisthema en de narratologie als basisparadigma.
  • cognitieve turn (1990- nu)

    Een verschuiving van de aandacht naar cognitieve processen, vanuit de cognitieve wetenschap.
  • narratieve act
    Een handeling of gebeurtenis binnen een verhaal die bijdraagt aan de vooruitgang van de plot. Het kan een actie van een personage zijn, een belangrijke gebeurtenis, of een dialoog die het verhaal verder ontwikkelt.
  • psychoanalyse (Freud) = nu algemeen beschouwd als een narratieve bezigheid.
  • Gevolg v/d narratieve wending:
    Narrativiteit is op zich een autonoom onderzoeksobject geworden; autonoom, omdat de studie ervan niet langer wordt verbonden met een bepaalde discipline (bv. literatuuronderzoek) of methode (bv. via interpretatie van literaire teksten).
  • een verhaal (volgens Aristoteles)
    De uitbeelding van een plot.
  • een plot (Aristoteles)

    Een handeling of een reeks handelingen die een overzichtelijk en coherent geheel vormen.
  • uitbeelding van een plot op 2 manieren:
    1. epiek (door een vertelling)
    2. drama (door auteurs die handelingen direct uitbeelden)
  • drama (Aristoteles)

    Het verhaal wordt direct getoond; in directe verhalen wordt de representatie van gebeurtenissen gemediteerd door een verteller en is ze dus indirect.
  • poëzie of lyriek = beeldt een toestand uit of is de expressie van gevoelens of ideeën.
  • verhaal (trad.)

    De representatie van een opeenvolging van gebeurtenissen.
  • een gebeurtenis
    De overgang van een toestand naar een andere die wordt veroorzaakt of ervaren door een personage. Een gebeurtenis neemt dus altijd tijd in beslag. De kern van verhalen bestaat uit gebeurtenissen, die een tijdsdemensie kennen (enerzijds doordat een gebeurtenis op zich tijd in beslag neemt, anderzijds doordat in een verhaal 2 of meerdere gebeurtenissen elkaar opvolgen) en dat de gebeurtenissen en hun representatie 2 dimensies zijn die in principe los van elkaar kunnen worden bestudeerd. -> Ruime definitie: ze richt zich niet op de (tekstuele) verschijningsvorm van een verhaal.
  • fabula en suzjet (Russisch formalisme)
    het abstracte niveau van de gebeurtenissen wordt onderscheiden van het niveau an de representatie.
  • fabula
    De gebeurtenissen in hun chronologisch en logisch verband, onafhankelijk van de manier waarop zij worden voorgesteld.
  • suzjet
    Het resultaat van een reeks technische en artistieke procédés - op vlak van perspectief, woordgebruik, structuur, stijl, enz. - die worden toegepast op de fabula, het ruwe materiaal van een verhaal.
  • Representeren
    Een structuur en een vorm worden aangebracht (de oorspronkelijke chronologie v/d gebeurtenissen kan bijvoorbeeld worden doorbroken).
  • fabula = een keten van motieven
  • motief
    De kleinste betekeniseenheid van een verhaal, d.i. een gebeurtenis die of een element dat functioneel is ten opzichte van het geheel. Motieven staan in voor de rechtlijnige ontwikkeling van het verhaal en krijgen aldus een syntactische functie.
  • 2 soorten motieven:
    1. dynamische motieven
    2. statische motieven