open vragen

Cards (111)

  • 1> morfologische kenmerken van het golgi apparaat
    o in alle kernhoudende cellen
    o afvoer en aanvoer materiaal in vesikels
    o doorgangshuis
    o convexe zijde = onrijpe zijde
    o concave zijde = rijpe zijde ( einde )
  • 2> functies van het golgi apparaat
    o post-translationele modificatie
    o marcomoleculen modificatie door toevoeging van suikers om oligosacchariden te maken
    o eiwit activatie
    o sorteren van producten voor bestemmingen
    o hydrolytische enzymen voor lysosomen
    o membraaneiwitten voor celmembraan
    o secretiemateriaal voor extracellulair milieu
    o specifieke eiwitten voor organellen
  • 3> morfologische kenmerken van het mitochondrion
    o in alle eukaryotische cellen
    o dubbel membraan met intermembranaire ruimte
    o buitenste membraan: zeer permeabel, veel transporteiwitten
    o binnenste membraan: sterk geplooit, veel membraaneiwitten,
    o circulair DNA afkomstig van de moeder met eigen ribosomen
    o aantal afhankelijk van de behoefte van de cel
  • 4> functie van het mitochondrion
    o productie van ATP voor energie voor de cel
    o Dit gebeurt door het verbruikt van O2 en de aanmaakt van CO2
    o metabolisme = katabolisme en anabolisme
  • 5> morfologische kenmerken van het lysosoom
    o omgegeven door een membraan
    o bevat hydrolasen
    o vormt het intracellulaire verteringsapparaat
  • 6> functie van het lysosoom
    o lysosomale vertering
    o afbraak vreemd materiaal
    o afbraak celcomponenten die beschadingen hebben ( autofagie )
    o hydrolase is alleen actief in zuur milieu
  • 7> morfologische kenmerken van het peroxisoom
    o omgeven door enkelvoudig membraan
    o gevormd foor deling ( niet door golgi-apparaat)
    o bevat vele enzymen ( oa catalase )
    o catalase breekt waterstof peroxide af tot water
  • 8> functie van het peroxisoom
    o oxideren van organische stoffen
    o aanmaak giftige stoffen en vervolgens de afbraak hiervan door catalase
    o biosynthese van vetten
    o synthese van cholesterol
    o enkel in de lever ook synthese van galzouten
    o synthese van plasmalogen ( deze spelen een belangrijke rol in membranen van weefsels )
    o syndroom van zellweger = defect in aanmaak peroxisomen, snel lethaal
  • 9> morfologische kenmerken van her endoplasmatisch reticulum
    o in alle eukaryotische cellen
    o bestaat uit afgeplatte membranen
    o de ruimte hiertussen heet de cisternen
    o direct contact met de nucleaire enveloppe
    o 2 soorten
    o RER -> bevat ribosomen, synthese proteine, ribosomen bbinden door Signal recognition particle ( SRP )
    o SER -> bevat geen ribosomen en heeft hierdoor een gladde uitstaling
    o relatie golgi apparaat
  • 10> functie endoplasmatisch reticulum
    o belangrijke rol biosynthese
    o rol aanmaak mitochondriale en peroxisomale membranen
    o startpunt synthese gesecreteerde proteinen
  • 11> morfologische kenmerken van een neuron
    o functionele eenheid van het zenuwstelsel
    o delen niet meer
    o bestaan uit 3 componenten
    o cellichaam: bevat kern, RER, golgi, mitochondrien en melanine-pigement
    o dendrieten: uitlopers vormen een soort van boom vorming,
    o axon: einde hiervan vormt de synaps
    o verschillen onderscheiden obv aantal uitlopers: multipolair, bipolair, unipolair, pseudounipolair
  • 12> morfologische kenmerken van de verschillende hechtingverbindingen
    3 soorten celverbindingen
    o tight junctions (epitheel)
    o anchoring junctions (epidermis)
    o gap juntions (hartspieren)
    2 types hechting verbinden
    o vasthechting aan actinefilamenten
    o adherens juntions ( cel - cel )
    o focale adhesie ( cel - matrix)
    o vasthechting aan intermediare filamenten
    o desmosomen ( cel - cel )
    o hemidesmosomen ( cel - matrix )
  • 13> fases van de celcylus
    o G1 -> cel in rust
    o S -> cel dupliceerd DNA
    o G2 -> voorbereiding op de deling
    o M -> cel vormd chromosomen en voert de deling uit in de mitose
  • 14> som de regulatiemechanismes van de celcylus op
    o G1 check - net voor binnentreden S -> dna check
    o G2 check - net voor binnentreden M -> dna check
    o metafase checkpoint - net voor uittreden M -> chromosomen gehecht aan spoel?
  • 16> morfologische kenmerken lamellair bot
    o aanwezigheid concentrische lamellen
    o verkalkte botmatrix waarin collageen vezels spiraalsgewijs verlopen
    o twee soorten lamellair bot
    o compact: bevatten systemen van haver en volkmann, canaliculi
    o spongeus: netwerk botbalkjes
  • 17> morfologische kenmerken van de bestanddelen van de basale membraan
    o bestaat uit 2 lagen
    o lamina lucide ( bestaat uit glycoproteine laminine )
    o lamina densa ( bestaat uit type 4 collageen )
  • 18> bespreek de productie van myeline
    o myeline in CZS door oligodendrocyten
    o hierin zijn twee soorten waarbij de interfascicilaire soort verantwoordelijk is voor de myelinisatie
    o myeline in PZS door Schwann
    o hierbij worden gaps gelaten tussne myeline segmenten = knopen van ranvier, dit zorgt voor geleiding in sprongen
    o belangrijk verschil is dat bij oligodendrocyten de uitlopers de axonen omgingen en een omhulsen hierom vormen
  • 21> vierceltypes in de retina
    o pigementepitheel -> geeft kleur
    o staafjes -> licht prikkels
    o kegeltjes -> kleur prikkels
    o ganglioncellen -> impuls geleiding naar de hersenen
  • 22> noem de microscopische onderdelen van een staafje
    o buiten sigment = lichtgevoelige platte vesikels
    o binnen sigment = synthese membraaneiwitten vesikels
    o nucleus
    o axon
  • 23> noem drie lagen van het oog, in de juiste volgorde van buiten naar binnen
    bindweefsel laag -> vasculaire laag -> neurale laag
  • 24> morfologische kenmerken van de enchondrale beenvorming
    o rust zone
    o proliferatie zone
    o zwelling zone
    o verkalking zone
    o botvorming zone
  • 25> morfologische kenmerken van een spierstoel
    o soort aangepaste vorm van een skeletspiervezel
    o opgebouwd uit infrafusale spiervezels
    o omgegeven door bindweefselkapsel
  • 27> morfologische kenmerken van microtubuli
    o in meeste eukaryote cellen
    o samengevoegde eenheden van A- en B- tubuline
    o 13 protofilamenten
  • 28> morfologische kenmerken van gliaweefsel
    3 verschillende soorten
    o astrocyten: in CZS, grootste, fibreuze en protoplasmatische
    o oligodendrocyten: interfasculaire en perineuronale
    o microglia: fagocytische functie, immunologische bescherming
  • 29> geef de verschillen van de verschillende kraakbeen type
    A) hyalien
    B) elastisch
    C) vezelig
    D) meest
    E) helder
    F) buigbaar
    G) gelig
    H) sterkste
    I) luchtwegen
    J) epiglottis
    K) symphysis pubica
  • 30> morfologische kenmerken hartspierweefsel
    o 1/2 kernen centraal
    o verbonden via intercalaire schijven
    o dwarse streping
    o SR minder goed ontwikkeld
    o T-tubulus groot
    o meer en grotere mitochondrien
  • 31> kenmerken van de t-celreceptor
    o in celoppervlak receptormoleculen voor de herkenning van antigenen
    o bestaat uit a en b ketens
  • 32> morfologische kenmerken van het cytoskelet
    o bestaat uit 3 grote groepen cytoskeleteiwitten
    o microtubuli ( twee tubuline-eiwitten )
    o microfilamenten ( actine )
    o intermediaire filamenten ( 6 groepen eiwitten die verschillen)
    o deze eiwitten zijn verbonden met elkaar via verbindingseiwitten
  • 33> bespreek de verschillende lymfocyten
    o B -cellen
    o afkomstig van beenmerg
    o aanmaak antistoffen
    o t -cellen
    o grote hoeveelheid
    o verschillende soorten
    o t - helpercellen
    o cytotoxische t-cellen
  • 34> bespreek de microscopische verschillen tussen een hartspiercel en een skeletspiercel
    35> bespreek de microscopische verschillen tussen een hartspiercel en gladspierweefsel
    A) t-tubuli
    B) SR
    C) zeer sterk
    D) aanwezig
    E) breder
    F) krachtige contractie
    G) zeer talrijk
    H) SR
    I) sterk
    J) aanwezig
    K) snelle en sterke contractie
    L) minder
    M) SR
    N) T-tubuli
    O) minder
    P) afwezig
    Q) bundels
    R) noodzakelijk
  • 38> geef de kenmerken van de mitose
    o profase
    o prometafase
    o metafase
    o anafase
    o telofase
  • 39> geef de kenmerken van de meiose
    o begint na interfase, wanneer celorganellen en DNA al is gedupliceerd
    o profase 1
    o metafase
    o anafae 1
    o telofase 1
  • 40> som de verschillende cellen van de tubuli seminiferi op
    o spermatogene cellen : spermatocyt, spermatide, spermatogenie, sertolicellen
    o lamina basalis : myoide cellen
  • 41> bespreek de aflijning van de prostaat
    o pseudomeerlalig cilindrisch epitheel met sterocilia
    o alle cellen in contact met basaal membraan, niet alllemaal tot het lumen
    o 2 soorten cellen: basale cellen en cilindrische celln
  • 42> bespreek de aflijning van de urethra
    43> bespreek de aflijning van de blaas
    o overgangsepitheel - urotheel
    o cylindrische cellen vormen paraplucellen
    o onderste cellen kubisch tot cilindrisch
  • 44> bloedvoorziening van de penis
    o aanvoer naar copera cavernosa door a. doralis penis en a. profunda penis
    o erectie -> ontspannen gladde spiervezels -> dilatatie van vaten -> toenemende stroom van bloed
    o vernauwing bloedvaten -> einde erectie
  • 45> aflijning vesicula seminalis
    o tunica mucosa = geplooid
    o lamina epithelialis = pseudomeerlagig cilindrisch epitheel
    o lamina propria = elastische vezels
    o tunica muscularis = gladde spierlaag
    o vesicula seminalis omgeven door bindweefsel kapsel
  • 46> aflijning kern
    o dubbel kernmembraan waartussen perinucleaire ruimte zit
    o buitenste membraan = ER
    o binnenste membraan = verstevigd met lamina densa
    o openingen in kernmembraan = kernporien
  • 47> opbouw nucleosus
    o niet door membraan omgeven
    o 3 verschillende componenten
    o fibrillair centrum
    o fibrillaire zone
    o granulaire zone
  • 48> opbouw ribosomen
    o geen celmembraan
    o bestaan uit 2 subeenheden
    o voornaamste bestanddeel = ribosomaal RNA
    o 2 vormen
    o membraan gebonden
    o vrij