biologie toetsweek

Subdecks (1)

Cards (35)

  • Tijdens de embryonale fase ontstaan alle organen van het kindje
  • vanaf het moment dat het kindje alleen nog groeit noem je het een foetus
  • tijdens de zwangerschap krijgt de vrouw een dikke buik. Ook komen er organen in verdrukking wat voor verschillende klachten kan zorgen. Het hormoon progesteron stimuleert de groei van melkklieren waardoor de vrouw grotere borsten krijgt.
  • Het kindje leeft in een zak gevuld met vloeistof. De zak bestaat uit vruchtvliezen met daarin vruchtwater. Hierdoor blijft het kindje goed beschermt.
  • Op de plaats waar de bevruchte eicel is ingenesteld groeit nu de moederkoek of placenta.
  • Via de navelstreng is de foetus met de placenta verbonden. De bloedvaten van de moeder en het kind liggen hier dicht bij elkaar, er kunnen hierdoor stoffen uitgewisseld worden.
  • door de navelstreng lopen drie bloedvaten. via de navelstrengader gaan alle stoffen die de embryo nodig heeft van moeder naar de embryo. Via de navelstrengslagaders gaan de afvalstoffen van het kindje naar de moeder.
  • De placenta houdt veel gevaarlijke stoffen tegen. Alcohol, drugs, rodehond virus en nicotine kunnen wel bij de embryo komen. Deze stoffen zijn schadelijk voor de ontwikkeling van het kindje
  • Als er iets mis gaat tijdens de zwangerschap dan kan de embryo sterven. Het gevolg hiervan is dat het kindje afgestoten wordt. Dit heet een miskraam.
  • Het bloed stroomt via de navelstrengader richting de lever, de ductus venosus is een speciale verbinding die zorgt dat het zuurstofrijke bloed in de onderste holle ader terecht komt en zo naar de rechterboezem van het hart stroomt.
  • het ovale venster is een opening tussen de rechter en linker boezem. het bloed gaat dus door heel het hart en bevat daarom ook gemengd bloed. als de hartkamers samentrekken stroom dit bloed de aorta en longslagader in.
  • de longen werken nog niet zo goed, daarom is er een verbinding tussen de aorta en longslagader. dit is de ductus botalli, er gaat nu maar een beetje bloed naar de longen en de rest gaat vanaf de aorta terug naar de navelstrengslagaders en dan weer naar de placenta.
  • de indaling van een baby begint door indalings weeën. een wee is als de spieren van de baarmoeder samentrekken.
  • de bevalling begint als de weeën regelmatig komen. De baarmoedermond opent zich door weeën, dat heet ontsluiting. hierdoor kunnen de vruchtvliezen breken.
  • als de baarmoedermond ver genoeg open is dan begint de uitdrijving. persweeën duwen dan de baby door de vagina naar buiten.
  • als de baby geboren is begint de nageboorte. Weeën duwen dan de placenta met vruchtvliezen en resten van de navelstreng naar buiten.
  • Een baby hoort normaal met het hoofd naar beneden te liggen, maar soms is dit niet zo. Als het kindje met het hoofdje naar boven ligt dan is dit een stuitligging. Het kindje kan ook over dwars liggen, dan is het een dwarsligging.
  • Als een baby niet via de vagina geboren kan worden moet er een keizersnede worden uitgevoerd. Dit is vaak als het kindje in een dwarsligging ligt of als de placenta voor de baarmoedermond ligt.
  • een eeneiige tweeling ontstaat uit 1 bevruchte eicel. tijdens de deling van de bevruchte eicel splitst het bolletje cellen zich in tweeën. Allebei de bolletjes nestelen zich in in de baarmoeder en groeien elk uit tot een baby. ze lijken altijd sprekend op elkaar en zijn van hetzelfde geslacht.
  • een twee-eiige tweeling ontstaat als er bij de eisprong twee cellen tegelijk vrijkomen. als beide eicellen bevrucht worden ontstaan er dus twee baby's. Deze baby's hoeven niet op elkaar te lijken of hetzelfde geslacht te hebben.