Hoofdstuk 2

Cards (23)

  • omzet / opbrengst = het geld dat in een onderneming binnen komt vanuit de activiteiten
  • kosten = de uitgaven die een onderneming doet in kader van het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit
  • vaste / constante kosten TCK: Deze kosten veranderen niet met de geproduceerde eenheid. Deze kosten blijven altijd hetzelfde, ongeacht hoeveel je produceert.
  • variabele kosten TVK: deze kosten veranderen wel met de geproduceerde eenheid. Hoe meer je produceert, hoe hoger de kosten zijn.
  • totale kosten TK = TCK + TVK
  • omzet - kosten = resultaat
    positief resultaat = winst
    negatief resultaat = verlies
  • bedrijf wil productie uitbreiden door:
    • meer werknemers in dienst nemen
    • werknemers langer laten werken
    --> alles m.b.t. werknemers = arbeid
    • meer machines kopen
    • een groter pand huren
    --> alles m.b.t. machines, gebouwen, ... = kapitaal
  • op korte termijn: productie enkel verhogen door extra arbeid in te zetten
    op lange termijn: ook kapitaal verhogen
  • in het begin: werknemers werken vlot samen, er wordt steeds meer geproduceerd --> de kosten worden efficiënt besteed
    van zodra een bedrijf te veel wil produceren en teveel werknemers in dienst neemt: samenwerking verloopt minder efficiënt --> er is steeds minder bijkomende productie en de variabele kosten lopen steeds hoger op
  • gemiddelde kosten GK = de kosten per geproduceerde eenheid
    GK = TK/Q
  • gemiddelde vaste kosten: GCK = TCK/Q
    gemiddelde variabele kosten: GVK = TVK/Q
    gemiddelde totale kosten: GK = GCK + GVK
  • marginale kosten MK = de bijkomende kosten die een producent maakt om de productie met 1 eenheid uit te breiden
    MK = deltaTK/deltaQ
  • GCK-curve: verloopt dalend omdat de totale vaste kosten over meer eenheden verdeeld worden
    GVK-curve: U-vormig verloop: eerst daalt ze omdat de TVK-curve aanvankelijk minder stijgt nadien stijgt ze omdat de variabele kosten alsmaar oplopen
  • TO = P * Q
    de onderneming heeft genoeg concurrenten + is werkzaam in een volkomen concurrentie = de onderneming kan geen invloed uitoefenen op de prijs
    ze moeten de prijs nemen zoals die bepaald werd op de markt = pricetaker
  • TO is een rechte door de oorsprong: marktprijs verandert niet
  • gemiddelde opbrengsten: GO = TO/Q = P = MO
    marginale opbrengsten: MO = deltaTO/deltaQ = P = GO
  • winstmaximalisatie = zo hoog mogelijke winst --> een onderneming wil steeds zo laag mogelijke kosten maken en zoveel mogelijk opbrengst hebben
  • optimale productiegrootte = de productiehoeveelheid waarbij de winst voor de producent maximaal is
    zoeken o.b.v.:
    • TO- en TK-curve: waar de afstand tussen de TO-curve en de TK-curve het grootst is = maximale winst
    • MO- en MK-curve: waar de MO- en MK-curve elkaar snijden --> voor deze hoeveelheid is de winst nog aan het toenemen, na deze hoeveelheid is de winst opnieuw aan het afnemen
  • belang optimale productiegrootte:
    • produceert de onderneming te weinig stuks, dan verdienen ze misschien te weinig en dan is er nog marge op de winst
    • produceren ze echter te veel, dan kan het zijn dat de kosten hoog oplopen, waardoor de winst aan het afnemen is
  • kostenstructuur: beschrijft alle kosten die worden gemaakt om de activiteit te kunnen uitvoeren --> het is een overzicht van alle kosten
  • volkomen concurrentie = een marktvorm die gekenmerkt wordt door een groot aantal vragers en aanbieders --> er worden homogene producten verhandeld
  • break-even punt BE: het punt waar TO = TK = 0 winst of GO = GK
    --> is het aantal stuks dat een bedrijf moet produceren om van verlies over te gaan in winst, in dit punt heeft het bedrijf als resultaat 0,00 euro (er is geen winst, maar ook geen verlies)
  • afzet = het aantal stuks dat een onderneming verkoopt