Biologie

Subdecks (2)

Cards (139)

  • paarvorming: is een interactie die nodig is om zich geslachtelijk voort te planten. Een gezamenlijke zorg voor de nakomelingen doet de overlevingskans stijgen en heeft als gevolg dat de soort blijft bestaan.
  • voorbeelden paarvorming: zwanen, waterhoen, wolven
  • groepsvorming: makkelijk voedsel bemachtigen, elkaar beschermen.
  • voorbeelden groepsvorming: buffels, stokstaartjes, leeuwen
  • samenwerking: verhoogt kans op overleving en voortplanting bij de dieren en planten.
  • voorbeelden samenwerking: adelaarsvarens, wolven
  • concurrentie hulpbronnen: zijn middelen die organismen nodig hebben om te overleven --> voedsel en nestgelegenheid
  • de draagkracht van een gebied is het aantal organismen dat er kan overleven en zich kan voorplanten. De draagkracht van een gebied wordt bepaald door het aantal hulpbronnen dat beschikbaar is.
  • duid de delen aan op de tekening
    A) evenwichtsniveau = draagkracht
    B) populatiedichtheid
  • concurrentie is de interactie die er tussen soortgenoten ontstaat als de draagkracht van het gebied overschreven wordt. Concurrentie doet de kans op voortplanting en overleving dalen.
  • overdracht van ziektes tussen soortgenoten
  • mutualisme: --> langdurige samenwerking
    --> beide soorten hebben een duidelijk voordeel bij deze interactie
    --> vb; mieren en bladluizen, bijen en bloemen, orchideeën en schimmels
    --> komen voor tussen organismen van dezelfde organismen en rijken, maar ook tussen organismen van verschillende domeinen en rijken
  • commensalisme: --> voordelig voor de overlevingskansen van de ene soort
    --> geen voordeel of nadeel voor de andere soort
    --> koereigers (+) en koeien (/), klis (+) en schapen (/), korstmos (+) en bomen (/)
    --> organismen van dezelfde of verschillende domeinen/ rijken
  • predatie: --> predator jaagt voor voedsel voor overleving
    --> prooi ondervindt nadeel (sterft)
    --> vb; torenvalk (+) en muis (-), vleesetende plant (+) en insect (-)
    --> dynamisch evenwicht tussen predator en prooi --> cyclisch patroon --> predator en prooi beïnvloeden mekaars overlevingskans
  • parasitisme: --> gastheer = organismen dat andere organismen (parasiet) met zich meedraagt.
    --> langdurige samenleving tussen parasiet en gastheer, waarbij gastheer nadeel ondervindt en de parasiet voordeel
    --> vb; vlooien (+) en honden (-), koekoek (+) en andere vogelsoort (-)
  • soorten parasieten: --> hyperparasitisme is een parasiet de een andere parasiet als gastheer heeft. --> vb; larven sluipwesp (+) en larven sluipwesp (-)
    --> halfparasitisme zijn planten die enkel water en mineralen afnemen van de gastheerplant, maar zelf aan fotosynthese doen. --> vb; maretak (+) en andere boomsoorten (-)
  • amensalisme: --> relatie tussen 2 verschillende soorten, waarbij de ene soort nadeel ondervindt en minder kansen heeft te overleven, terwijl de andere soort geen voordeel/ nadeel ondervindt
    --> vb; koeien (/) die planten vertrappelen (-), penicilline (/) remt groei bacteriën (-), walnotenboom (/) voorkomt ondergroeinde planten (-)
  • interspecifieke competitie / concurrentie: --> soorten die in hetzelfde grondgebied leven en dezelfde hulbronnen nodig hebben zijn concurrentie van mekaar, is voor beide nadelig (lagere overlevingskans)
    --> vb; koraal (-) concurrentie andere koralen (-), grijze eekhoorn (-) en rode eekhoorn (-)
  • interspecifieke competitie/ concurrentie: --> kans op verdrijving van een soort wanneer nieuwe soort geïntregreerd wordt
    --> concurrentie/ competitie gebeurt zonder fysiek geweld, maar door overnemen hulpbronnen (voedselbronnen, nestgelegenheid)
  • multualisme: soort 1 (+)/ soort 2 (+)
    commensalimse: soort 1 (+)/ soort 2 (/)
    predatie: soort 1 (/)/ soort 2 (/)
    parasitisme: soort 1 (+)/ soort 2 (-)
    amensalisme: soort 1 (/)/ soort 2 (-)
    interspecifieke competitie/ concurrentie: soort 1 (-)/ soort 2 (-)
  • sensitieve communicatie: dieren gebruiken trillingen/ aanrakingen om te communiceren
    --> vb; --> trilling web -> spin zoekt prooi op/ jonge meeuwen tikken op snavel van ouder voor eten: voedsel
    --> mannetjesspinnen gebruiken trillingen om vrouwtjes gunstig te stemmen en te paren: voortplanting
    --> bij opmerken van roofvogel roffelt een konijn met zijn poten -> poot geroffel veroorzaakt trillingen waardoor andere worden gewaarschuwd: waarschuwen voor gevaar
    --> zoogdieren likken en snuffelen aan elkaar: band van vertrouwen/ herkenning
  • visuele communicatie: gebruiken van beelden om te kunnen communiceren
    -->vb; --> een inktwolk spuiten om weg te komen van gevaar: verdedigingsmechanisme
    --> glimwormen tonen met lichtsignalen de weg naar hun schuilplaats om te paren: voortplanting
  • chemische communicatie: gebruik van stoffen om te kunnen communiceren;
    --> vb; --> mannetjesberen die hun rug tegen bomen wrijven: markering territorium
    --> hond die plast op verschillende plaatsen: aanwezigheid aantonen + vruchtbare teefjes opmerken
  • communicatie speelt een belangrijke rol in het overleven van het individu --> meestal specifiek van soort tot soort
  • leg heel het proces wat er gebeurt als een rups een plant eet:
    1. informatie gaat doorheen heel de plant via boodschappermoleculen en een elektrisch signaal
    2. in andere delen komt productie aangang die de plant minder aantrekkelijk maken
    3. worden vluchtige boodschapperstoffen geproduceerd --> verspreiden zich ook naar andere planten via de huidmondjes
  • bomen communiceren via chemische signalen die ze door de wortels versturen
  • gedrag is een actie waarmee een boodschap kan worden verstuurd. Dit kan leiden tot communicatie.
  • leg heel het proces uit van hoe je gedrag observeert:
    1. in een ethogram noteer je alle mogelijke handelingen die het organisme kan uitvoeren.
    2. in het protocol leg je vast welke handelingen je zult bekijken en hoe lang je de studie zult doen.
    3. de waarneming verzamel en verwerk je in een staafdiagram dat overzichtelijk weergeeft hoe vaak elke handeling voorkomt
  • gedragsbiologie is de tak van de biologie waarin gedrag bestudeerd wordt.
  • gedrag kan worden uitgelokt door prikkels, maar het is de motivatie die bepaald of er een reactie volgt.
    --> inwendige prikkels: zoals honger, hormonen
    --> uitwendige prikkels: zoals geur, sleutelprikkels
  • sleutelprikkel is een prikkel die bepaalt of een reactie wordt uitgelokken. De reactie kan niet worden onderdrukt. Gedrag dat volgt speelt meestal een positieve rol in de overlevingskans
  • aangeborengedrag wordt overgeërfd
    --> dieren van dezelfde leeftijd vertonen dit op dezelfde manier
    --> specifiek van soort tot soort
  • reflex: is een eenvoudige automatische handeling die op een prikkel volgt.
    --> vb; --> baltsen -> partner aan te trekken: voortplanting
    --> wolven bakenen hun territorium af met urine: territoriumgedrag
    --> bijendans: cirkeldans: informatie doorgeven korte afstand
    kwispeldans: informatie doorgeven lange afstand
  • fixed action pattern: is een gedragspatroon met een complex en vast patroon van opeenvolgende handelingen, uitgelokt door een prikkel. Het FAP verloopt automatisch en kan niet onderbroken worden.
    --> vb; --> bouwen van een spinnenweb
    --> grondbroeders leggen automatisch voorwerpen dat buiten het nest liggen terug in het nest
    --> verhoogt kans op nakomelingen
  • aangeleerd gedrag is gedrag dat ontstaat bij een individu op basis van een/ meerdere verschillende levenservaringen. Verschillende type van aangeleerd gedrag kunnen worden gecombineerd.
  • imitatie --> gedrag van andere dieren wordt na observatie nagebootst
  • herhaling en oefenen --> gedrag waarbij een handeling meerdere keren wordt uitgevoerd om tot een gewenst resultaat te komen.
  • inprenting --> gedrag waarbij jonge dieren in een heel korte periode bepaalde kenmerken van hun soortgenoten of andere elementen van hun milieu in zich opnemen
  • operant conditioneren --> door de associatie tussen het gedrag en het gevolg ervan past het individu zijn gedrag aan. Daardoor leidt een beloning tot het versterken van bepaalde gedragingen, een straf voor het vermijden ervan
  • trail-and-error --> gedrag dat een bepaald resultaat oplevert, wordt opnieuw geprobeerd en eventueel verbeterd, maar gedrag met een neutrale of negatieve uitkomst niet.