Hoofdstuk 2

Cards (28)

  • Psychodiagnostiek
    Bestaat uit drie onderdelen: diagnostische theorieën of referentiekaders, beschrijving van theorieën in modellen uit testtheorie en statistiek, en tests
  • Referentiekaders
    • Individuele verschillen
    • Ontwikkeling
    • Context
  • Individuele verschillen referentiekader
    • Het beste referentiekader om te gebruiken voor de diagnosticus
  • Ontwikkeling referentiekader
    • Kijkt naar de ontwikkeling in tijd
  • Context referentiekader

    • Gedrag kan pas begrepen en verklaard worden als het gedrag verandert of in stand gehouden wordt door oorzaken: stimuli, gebeurtenissen, interventies
  • Bepalen kwaliteit referentiekaders
    1. Zijn de elementen en relaties uit de theorie getoetst en wat is het resultaat?
    2. Is de theorie zo opgeschreven dat toetsing mogelijk is?
    3. Is de theorie inspiratiebron geworden van empirisch onderzoek?
    4. Is er onderzoek gedaan naar praktische toepassingen van de theorie en wat is het resultaat van dit onderzoek?
  • Beste referentiekaders

    • Eigenschapsbenadering, biopsychologie, orthodoxe sociale-leertheorieën
  • Klassieke testtheorie

    Theorie over gedragingen (latente trek zoals emotionele stabiliteit of rekenvaardigheid), kans beschreven dat persoon ja zegt op vraag of taak goed oplost
  • Meten kwaliteit modellen
    1. Factoranalyses voor referentiekader individuele verschillen
    2. Lineaire, negatief versnellende of exponentiële toename voor referentiekader ontwikkeling
    3. Variantieanalyse voor referentiekader context
  • Kwaliteitseisen tests

    • Doel test, kwaliteit testmateriaal, kwaliteit handleiding, kwaliteit normen, betrouwbaarheidsgegevens, begripsvaliditeit, criteriumvaliditeit
  • Betrouwbaarheidscoëfficiënt
    Maat voor interne consistentie en stabiliteit van test
  • Criteria betrouwbaarheidscoëfficiënt
    • Voor belangrijke beslissingen op individueel niveau: rxx < .80 onvoldoende, .80 ≤ rxx ≤ .90 voldoende, rxx ≥ .90 goed
    • Voor minder belangrijke beslissingen zoals voortgangscontrole: rxx < .70 onvoldoende, .70 ≤ rxx ≤ .80 voldoende, rxx ≥ .80 goed
    • Voor onderzoek op groepsniveau: rxx < .60 onvoldoende, .60 ≤ rxx ≤ .70 voldoende, rxx ≥ .70 goed
  • Standaardmeetfout
    Gemiddelde van toevallige meetfout, geeft betrouwbaarheid aan
  • Criteriumvaliditeitscoëfficiënt
    Maat voor samenhang test met criterium (resultaat behandeling)
  • Vuistregels criteriumvaliditeitscoëfficiënt
    • r = .10 is laag
    • r = .30 is gemiddeld
    • r = .50 is hoog
  • Klinisch georiënteerde diagnosticus
    Probeert te leren over specifieke persoonlijkheid en sociale context van cliënt, komt tot diagnose en voorspelling
  • Statistisch georiënteerde diagnosticus
    Gebruikt empirisch model om informatie te integreren
  • Validiteitscoëfficiënt
    • True correlatie van r = .10 is laag
    • True correlatie van r = .30 is gemiddeld
    • True correlatie van r = .50 is hoog
  • Diagnosticus
    • Moet beslissen over de theorie, het model en de meetinstrumenten
    • Moet beslissen over de wijze van de integratie van alle informatie
  • Klinisch georiënteerde diagnosticus
    • Heeft vaak gesprekken met zijn cliënt waarin hij probeert te leren over de specifieke persoonlijkheid en de sociale context
    • Komt tot een diagnose en voorspelling door zijn eigen ervaringen in de klinische praktijk en met behulp van theorieën over gedragingen, cognities en emoties
  • Statistisch georiënteerde diagnosticus
    • Integreert informatie met behulp van (lineaire) formules
    • Voorspelt een criterium redelijk goed op basis van een kans, maar deze kansuitspraak kan nooit perfect zijn
  • Clinical versus mechanical prediction: de oriëntaties zijn even goed, al is de statistische oriëntatie iets beter
  • Beperkingen in de statistische beoordeling van de diagnosticus
    • Categoriseert vaak iemand op één opvallend kenmerk
    • Houdt vaak geen rekening met de frequenties van hoe vaak iets voorkomt (base rate)
    • Laat saillante informatie zwaar wegen
    • Houdt vaak geen rekening met een steekproef
    • Bekijkt correlaties vaak verkeerd
  • Heuristieken (vooroordelen) die het beoordelingsproces kunnen beïnvloeden
    • Availability-heuristiek (diagnosticus geneigd is om te denken dat iets gebeurt wanneer hij/zij er vaak mee geconfronteerd wordt)
    • Onderschatting van groeiprocessen, gebruik van vuistregels die niet altijd kloppen, oordelen onder tijdsdruk
    • Vraag kan antwoord beïnvloeden, 'zien wat we willen zien'
    • Diagnosticus neemt alleen bevestigende informatie serieus, houdt geen rekening met 'kans'
  • Middelen waardoor de diagnosticus fouten kan vermijden
    • Training om rekening te houden met base rate, omgaan met availability bias en voorkomen van foreclose
    • Volgen van voorschriften zoals de diagnostische cyclus en gebruik van empirisch opgestelde regels om informatie goed tegen elkaar af te wegen en te integreren
    • Feedback over de juistheid van de diagnosen
  • Waar moet rekening mee worden gehouden in de diagnostiek
    • Tests vaak in het Nederlands, gedeelten in intelligentietests over begrip van de Nederlandse taal
    • Collega's, instelling waar diagnosticus werkt, wetgeving (Wet BIG)
  • Ethische regels
    • Geen discriminatie
    • Geen misbruik maken op basis van macht
    • Alleen professionele relatie toegestaan
    • Geen middelen hanteren die cliënt welzijn aantasten
    • Geheimhouding
    • Dossier minimaal één jaar bewaren en ontoegankelijk houden voor niet-bevoegden
    • Cliënt mag beslissen over aangaan en beëindigen professionele relatie
  • Test fairness
    • Geen bias (vertekeningen) bij gebruik van tests
    • Mensen met gelijke vaardigheid niet anders laten scoren op een test
    • Gelijke behandeling in testproces
    • Gelijke gelegenheid om te leren
    • Geteste persoon kan zichzelf oneerlijk voordoen (faking bad, faking good)