8

Cards (39)

  • Verhoudingsvraagstuk
    Verwijst naar de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar de onderlinge betrekkingen tussen staten.
  • Veranderingsvraagstuk
    Het hoofdconcept verandering verwijst naar richting en tempo van ontwikkelingen in de samenleving en de (on)mogelijkheden deze te beïnvloeden
  • Salarisverschillen
    Voor verschillende beroepen wordt een verschillend salaris verdient, maar is er ook verschil in waardering en status. Samenlevingen geven in sociale zin vorm aan deze verschillen, bijv. verschil in opleiding en beroep.
  • Sociale ongelijkheid
    Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor de maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hoog gewaardeerde zaken, van waardering en behandeling
  • Vier soorten ongelijkheid
    • Ongelijke verdeling van economische hulpbronnen: geld en bezit
    • Ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen: contacten met mensen
    • Ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen: status en aanzien
    • Ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen: macht en gezag
  • Sociale stratificatie
    Sociale ongelijkheid wordt vaak gekoppeld aan een plek die iemand inneemt t.o.v. anderen in de samenleving - maatschappelijke positie. Sociale stratificatie: indelen van mensen in 'sociale lagen'. Maatschappelijke ladder
  • Beroepen- en functiesegregatie
    • Opleiding / diploma is de belangrijkste factor geworden als het gaat om je plek op de maatschappelijk ladder. Die bepaalt het meest je latere beroep/functie. Maar ook stereotypen hebben een rol.
  • Het glazen plafond

    Glazen plafond: vrouwen mogen wel kijken naar topfuncties, maar ze mogen er niet in participeren, omdat leidinggeven vooral als taak van een man wordt gezien.
  • Open en gesloten samenlevingen
    Sociale mobiliteit: stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder. Open of gesloten samenleving: hoe groter de kansen op sociale mobiliteit hoe opener de samenleving is. Werk is een belangrijk onderdeel van je maatschappelijke positie
  • Positietoewijzing
    Maatschappelijke oorzaken bepalen de maatschappelijke positie van een groep of individu. Voorbeelden zijn verplicht onderwijs, gezondheid stad waar je opgroeit en hoeveelheid discriminatie.
  • Positieverwerving
    Groepen of individuen verkrijgen een maatschappelijke positie door een eigen bijdrage. Voorbeelden zijn je best doen op school, roken, alcohol en drugs en het indienen van een aanklacht bij discriminatie.
  • Positietoewijzing in het onderwijs

    • De kans om te stijgen op de maatschappelijke ladder is afhankelijk van de socialisatie. Stimuleren de ouders dat het kind studeert? Is er geen negatieve invloed van de 'peer group': leeftijdgenoten?
  • Groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt
    • Mensen die moeilijk aan werk komen zijn: vrouwen, jongeren, ouderen, laag opgeleiden, gehandicapten en allochtonen. Dat kan komen door positietoewijzing (geen allochtoon / vrouw willen) en door positieverwerving (ik wordt toch niet aangenomen: een selffulfilling prophecy).
  • Subjectieve arbeidsmarktkansen
    Als allochtone jongeren zelf ook denken dat ze minder kans hebben op een baan, is dat een voorbeeld van subjectieve arbeidskansen: door deze mening solliciteren ze ook minder en hebben ze dus ook minder kans.
  • Kapitaal als ingrediënt voor positieverwerving
    • Om te kunnen stijgen op de maatschappelijke ladder zijn 3 soorten kapitaal van groot belang: - economisch kapitaal: financieel bezit/hoog inkomen - sociaal kapitaal: netwerken, connecties en respect - cultureel kapitaal: kennis, houdingen, opvattingen en smaak van ouders.
  • Vijf omgevingsfactoren die invloed hebben op sociale ongelijkheid
    • Europeanisering & globalisering
    • Informatisering & digitalisering
    • Veranderde man-vrouwverhouding
    • Stijging opleidingsniveau
    • Ontwikkeling naar post industriële samenleving
  • Pluralisme
    Verdeling van macht over verschillende groepen, die voor hun belang opkomen. Allerlei groepen hebben dus macht: vakbonden, politieke partijen, pressiegroepen enz.
  • Machtselite
    Macht is vooral aanwezig bij een beperkt aantal personen die op sleutelposities zitten (een elite heeft veel macht). Dat zijn vaak directeuren, voorzitters en andere leidinggevenden.
  • Gevolgen sociale ongelijkheid microniveau
    • 1 Onderwijs
    • 2 Cultuur en vrije tijd
    • 3 Politiek
  • Twee visies op participeren(mee-doen) in de politiek

    • 1 Instrumentele visie: participatie als middel, want mensen kiezen dan vertegenwoordigers, maar die moeten dan beslissen (meer verstand van)
    • 2 Ontwikkelingsvisie: participatie is veel meer een doel, want daardoor zo ontwikke
  • Sociale mobiliteit
    Als je klimt op de maatschappelijke ladder door meer geld of betere baan, moet je het gedrag van die hogere cultuur overnemen. Als dat gebeurd, gaat de elite vaak weer op zoek naar nieuwe kenmerken van hun elitecultuur
  • Gevolgen voor politiek
    • Geen sociale ongelijkheid op papier (iedereen mag stemmen en verkozen worden)
    • Politieke participatie (meedoen in politiek)
    • Electorale participatie: activiteiten die te maken hebben met de verkiezingen (stemmen, posters ophangen etc.)
    • Niet-electorale participatie: activiteiten die niet met verkiezingen te maken hebben (de gemeenteraad mailen vanwege een weg die achter je huis wordt gelegd of bijvoorbeeld een protestactie houden)
  • Instrumentele visie op politieke participatie
    Participatie als middel, want mensen kiezen dan vertegenwoordigers, maar die moeten dan beslissen (meer verstand van)
  • Ontwikkelingsvisie op politieke participatie
    Participatie is veel meer een doel, want daardoor zo ontwikkelen mensen zich
  • Representatie
    De vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door één of enkele betrokkenen die namens de groep optreden. Past meer bij instrumentele visie: je kiest een vertegenwoordiger, die namens jou beslist
  • Representativiteit
    De mate waarin de (politieke) besluiten, de standpunten of achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met de groep die vertegenwoordigd wordt. Past meer bij ontwikkelingsvisie: als meer mensen meedoen, worden besluiten representatiever
  • Verklaringen voor gemiddeld langere en gezondere levensduur van hoger opgeleiden
    • Kennis (preventie is belangrijk)
    • Levensstijl (geloven niet in toeval)
    • Gedrag (sporten, roken)
    • Communicatievaardigheden (contact met arts)
  • Kenmerken van sociale uitsluiting
    • Beperkte sociale en politieke participatie
    • Beperkte normatieve integratie (bijv. een andere kijk op het arbeidsethos)
    • Niet goed kunnen voorzien in elementaire levensbehoeften (komen bij voedselbank) / Een tekort aan materiële goederen (bijv. auto)
    • Geringe toegang tot sociale grondrechten (bijv. onderwijs en gezondheidszorg)
    • Arm zijn in Nederland betekent kans op sociale uitsluiting en het risico om ver achter te lopen bij een levensstandaard die in Nederland noodzakelijk is om mee te doen
  • Harmoniemodel
    Overeenstemming bereiken door overleg (poldermodel)
  • Gevolgen van maatschappelijke conflicten
    • Sociale cohesie op mesoniveau (bindingen binnen groepen worden versterkt)
    • Sociale cohesie op macroniveau (minder of meer sociale cohesie tussen groepen)
    • Sociale veranderingen (emancipatiestrijd)
    • Machtsevenwicht (veranderingen kunnen geblokkeerd worden)
  • Ideologie
    Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen
  • Ideologieën
    • Socialisme
    • Liberalisme
    • Confessionalisme
  • Socialisten en sociaaldemocraten
    • Overheid moet sociale ongelijkheid tegen gaan
    • Gemengde economie met grote overheid
    • Voor behoud verzorgingsstaat (uitkeringen)
    • Gelijke kansen in onderwijs geeft meer kans op werk
  • Liberalen
    • Vrije markteconomie (weinig regels overheid), dus deregulering en privatisering
    • Eigen verantwoordelijkheid
    • Minder belasting en grotere inkomensverschillen
  • Confessionelen
    • Gespreide verantwoordelijkheid (samenwerken)
    • Maatschappelijk middenveld (scholen, ziekenhuizen, enz.) kunnen zelfstandig het meeste regelen
    • Staatsvrije ruimte, overheid alleen voorwaarden en helpen als mensen niet zelf kunnen
  • Overheidsinstrumenten om sociale gelijkheid te realiseren
    • Sociale zekerheidsbeleid (uitkeringen)
    • Actief arbeidsmarktbeleid (werkloosheid)
    • Inkomensverdelingsbeleid (de)nivelleren)
    • Onderwijsbeleid (kansen vergroten)
    • Wijkgericht achterstandsbeleid
  • Positieve effecten van overheidsinstrumenten
    • Minder sociale ongelijkheid
    • Minder beloningsongelijkheid
    • Minder kansenongelijkheid tussen groepen
  • Negatieve effecten van overheidsinstrumenten
    • Hoge uitgaven van de overheid
    • Weinig prikkel om te werken
    • Minder doelmatig inzet van middelen (te veel regels)
  • Interessante filmpjes bij hoofdstuk 13:
    1. Een filmpje over arm en rijk
    2. Een tegenprestatie voor een uitkering, een goed idee?
    3. Zo werkt sociale ongelijkheid in het onderwijs