Hoorcollege 4

Cards (8)

  • • Gevoelens van participatie: Kind neemt dynamisch deel aan de natuur → gepaard met geloven in magie
    • Animisme: Dingen zijn bewust en levend
    • Artificialisme: alles is opzettelijk en georganiseerd voor het welzijn van de mens
    • Finalisme: Alles heeft een verklaring
    → Transductief redeneren: Het combineren van ongerelateerde stukjes informatie/feiten leidt tot het trekken van foutieve oorzaak-gevolgconclusies, simpelweg omdat twee gebeurtenissen dicht bij elkaar in tijd of ruimte plaatsvinden.
  • Piaget’s sensomotorische fase
    • Leren over de wereld via zintuigen en motoriek:
    bijvoorbeeld spullen in de mond stoppen, kruipen
    • Kan zich de intenties, emoties en verwachtingen (mentale toestanden) van anderen niet voorstellen
    • Circulaire reacties: Ontwikkelen door repetitieve gedragspatronen
  • 6 subfasen circulaire reacties
    1. Reflexen Geboorte1 maand Reflexen pasgeboren (bijv. zuigreflex)
    2. Primaire circulaire reacties 14 maanden Eenvoudige motorische gewoonten gericht op het eigen lichaam (bijv. ritmisch trappen)
    3. Secundaire circulaire reacties 4 – 8 maanden Herhalende beweging om interessante effecten in de omgeving te observeren (bijv. rammelaar schudden)
  • 6 subfasen circulaire reacties
    • 4. Coördineren van secundaire circulaire reacties 812 maanden Wordt meer doelgericht: opzettelijk, doelgericht gedrag (bijv. Object opzij duwen om aan geweenst speeltje te komen); objectpermanentie
    • 5. Tertiaire circulaire reacties 1218 maanden Kenmerken van objecten verkennen met nieuwe acties ‘little scientist fase’ (bijv. Speelgoed van verschillende hoogtes laten laten vallen)
    • 6. Mentale representaties 18 maanden – 2 jaar Interne representatie van objecten of gebeurtenissen (bijv. Schoen → telefoon); vertraagde imitatie
  • Transitiviteit
    Vermogen om relaties logisch te combineren om tot bepaalde conclusies te komen → Redeneren over de relaties tussen elementen in een reeks
  • vroege en late formele operaties 

    • 11-13 jaar: beginnen met formeel-operationele fase → kunnen nadenken over eenvoudige hypothetische stellingen (zoals third eye task), maar nog niet in staat om systematisch hypothesen te genereren en te testen
    • 16-17 jaar: slechts 50-60% van de taken die wetenschappelijk redeneren testen worden correct opgelost → scholieren accepteren gemakkelijker bewijs dat consistent is met hun bestaande overtuigingen dan bewijs dat niet in overeenstemming is met deze overtuigingen
  • Post-formeel denken
    • Voorgesteld als fase na formeel-operationele fase • Complexere manier van denken dan in de formele operationele fase:
    1. Begrijpen dat kennis relatief is, niet absoluut (begrijpen dat dingen afhankelijk zijn van omstandigheden, cultuur, etc.).
    2. 2. Accepteren dat de wereld (fysiek en mentaal) vol tegenstrijdigheden zit: inconsistente informatie kan naast elkaar bestaan (niet alles is logisch of ideologisch, soms pragmatiek belangrijk).
    3. Tegenstellingen proberen te integreren in een groter begrip.
  • Post-formeel denken uit zich als:
    1. Relativistisch denken: conclusies zijn afhankelijk van context en perspectief, meerdere oplossingen • Veel mensen beginnen als absolutisten, worden relativisten, en daarna gaan ze voor een bepaald standpunt
    2. Dialectisch denken: paradoxen en inconsistenties tussen ideeën detecteren