aardrijkskunde temperatuur

Cards (53)

  • Absolute luchtvochtigheid (Vabs)

    De totale hoeveelheid waterdamp in gram per m3 lucht op een bepaald moment
  • Relatieve luchtvochtigheid (Vrel)

    De verhouding tussen de aanwezige waterdamp bij een bepaalde temperatuur en de maximale hoeveelheid waterdamp bij diezelfde temperatuur, uitgedrukt in %
  • Luchtvochtigheid
    • Lucht kan maar een beperkte hoeveelheid waterdamp bevatten. De maximale hoeveelheid bij een bepaalde temperatuur is de maximale luchtvochtheid (Vmax)
  • De blauwe lijn (100%) in de grafiek geeft het dauwpunt aan, de temperatuur waarbij de lucht verzadigd is, of de maximale luchtvochtigheid bereikt is
  • De overgang van onverzadigde naar verzadigde lucht
    Aanhoudende verdamping bij eenzelfde temperatuur (zoals bij een stoombad)
  • Als de relatieve luchtvochtigheid 100% bedraagt, dan is de lucht verzadigd en kan er condensatie optreden
  • Dauwpunt
    De temperatuur waarbij de lucht verzadigd is, of de maximale luchtvochtigheid bereikt is
  • Condensatiekernen
    Deeltjes (0,2 µm) waarop de waterdampmoleculen kunnen condenseren, zoals zeezoutkristallen, klei- of zandstof, roet van bosbranden of vulkaanuitbarstingen, deeltjes die vrijkomen door menselijke activiteit (industrie, verkeer)
  • Wolken bestaan uit waterdruppels, onderkoelde waterdruppels, ijskristallen of een combinatie daarvan
  • Soorten bewolking
    • Hoge bewolking
    • Middelhoge bewolking
    • Lage bewolking
    • Verticaal ontwikkelde bewolking
  • Coalescentieproces
    Gebaseerd op wolkendeeltjes van verschillende grootte, waarbij de grotere druppels sneller vallen en in hun val andere, kleinere druppels opslurpen
  • Het coalescentieproces vindt plaats in de warme klimaten (intertropen)
  • Wegener-Bergeron proces
    Wolken met onderkoelde waterdruppels en ijskristallen, waarbij waterdruppels sublimeren op de ijskristallen, die groeien tot sneeuwvlokken
  • Het Wegener-Bergeron proces vindt plaats in de gematigde en koude klimaten
  • Regen ontstaat bij ons meestal door smeltende sneeuwvlokken, ook in de zomer. De sneeuwvlokken smelten geheel tot regendruppels als ze door een luchtlaag vallen met temperaturen boven het vriespunt
  • Hagel ontstaat
    Als ijsdeeltjes meerdere keren in een opwaartse turbulentie komen, waarbij bij elke circulatie de ijskern aangroeit tot er een hagelsteen wordt gevormd die zo zwaar is dat hij uit de wolk valt
  • Luchtdruk
    De druk van de atmosfeer op het aardoppervlak
  • Normaal is de luchtdruk 1013 hPa
  • Hoge druk (H)

    Druk boven 1013 hPa, maximum of anticycloon
  • Lage druk (L)
    Druk onder 1013 hPa, minimum of depressie
  • Isobaren
    Lijnen op een kaart die punten met gelijke luchtdruk verbinden
  • Thermische drukgebieden
    • Ontstaan door verschillen in temperatuur, waarbij warme lucht lichter is en stijgt (equatoriaal minimum) en koude lucht zwaarder is en daalt (polair maximum)
  • Dynamische drukgebieden
    • Ontstaan door verschillen in beweging, waarbij op 30°N en 30°S de afkoelende lucht naar het aardoppervlak daalt (subtropisch maximum) en op 60°N en 60°S luchtmassa's samenkomen en botsen (subpolair minimum)
  • Wind
    Stroming van lucht aan het aardoppervlak, waarbij de naamgeving is vanuit de windrichting waaruit de wind komt
  • Wind kan krimpen (veranderen tegen de wijzers van de klok) of ruimen (veranderen in wijzerszin)
  • Ontstaan van drukvariaties en winden als gevolg van temperatuurvariatie

    Fase 0: geen drukverschillen
    Fase 1: luchtkolom boven plaats B warmt sneller op, volume neemt toe, overdruk ontstaat
    Fase 2: lucht stroomt zijwaarts weg uit warme kolom B naar koude kolom A, daar ontstaat een H en in B een L
    Fase 3: door drukverschil aan aardoppervlak stroomt lucht uit H-gebied A naar L-gebied B, dit is wind
  • Geografenbaai (Mandurah)
    Ten zuiden van Perth
  • De rookpluim is het gevolg van bosbranden
  • Ontstaan van drukvariaties en winden als gevolg van temperatuurvariatie

    1. Fase 0: geen drukverschillen, druk op plaats A = druk op plaats B
    2. Fase 1: luchtkolom boven plaats B warmt sneller op, volume neemt toe, overdruk ontstaat
    3. Fase 2: door drukverschil op hoogte, lucht stroomt van warme naar koude kolom, H ontstaat in A, L in B
    4. Fase 3: door drukverschil aan aardoppervlak, lucht uit H wordt weggeduwd naar L, dit is wind
  • Zolang het temperatuurverschil blijft bestaan, blijven de luchtbewegingen bestaan en is de circulatiecel gesloten
  • Afbuiging van de wind door het corioliseffect
    • NH
    • ZH
  • Algemene luchtcirculatie: het model
    • Drukgebieden (H of L, thermisch of dynamisch)
    • Circulatiecellen
    • Winden
    • Straalstromen
  • Straalstromen
    • Polaire straalstroom
    • Subtropische straalstroom
  • Straalstroom
    Heeft invloed op: ons weer, subtropische warme lucht, polaire koude lucht, lagedrukkernen, het vliegverkeer
  • Straalstroom
    1. Volgen van W->E
    2. Vermijden van E->W
  • In realiteit vinden we eerder drukkernen ipv aaneengesloten zones van gelijke luchtdruk
  • Voorbeeld Siberië
    • Januari: H, lage temperatuur, geen verzachtende invloed zee
    • Juli: L, hoge temperatuur, idem
  • Luchtdrukgebieden en luchtdrukkernen in januari
    • Lage luchtdruk
    • Hoge luchtdruk
  • Luchtdrukgebieden en luchtdrukkernen in juli
    • Lage luchtdruk
    • Hoge luchtdruk
  • De drukgordels verschuiven samen met de zenitale zonnestand door de aardrevolutie