druk

Cards (21)

  • Hoe groter de oppervlakte, hoe kleiner de druk bij eenzelfde kracht.
    Hoe kleiner de oppervlakte, hoe groter de druk bij eenzelfde kracht.
  • Hoe groter de kracht is die we uitoefenen op eenzelfde oppervlakte, hoe groter de druk is.
  • De formule om druk op vaste stoffen te berekenen is: p=F/A.
  • De eenheid van druk is N/m² en noemen we pascal (Pa).
  • Rondom de aarde is er een dikke luchtlaag, de atmosfeer. Die luchtlaag oefent een druk uit, de luchtdruk.
    De atmosferische druk op zeeniveau bedraagt gemiddeld 1013 hPa. Die waarde noemen we de normdruk of standaarddruk.
  • Een vloeistof oefent in elk punt en op elke diepte een druk uit. Die druk noemen we de hydrostatische druk.
  • De hydrostatische druk meten we met een vliesmanometer.
  • Hoe dieper de vliesmanometer in een vloeistof is ondergedompeld, hoe meer het vlies wordt ingedrukt, dus hoe hoger de druk is.
  • De formule van de hydrostatische druk is phydro= pvl . g . h 2de 'p'=(Griekse rho)
    pvl= de dichtheid van de vloeistof
    g= de zwaarteveldsterkte
    h= de diepte
  • Het beginsel van Pascal ook wel de wet van Pascal genoemd, geldt voor alle 'fluïda', dus voor vloeistoffen en gassen.
  • Druk is een scalaire grootheid.
  • De druk uitgeoefend op een ingesloten fluïdum, plant zich onverminderd voort in alle richtingen.
  • Een voorwerp dat in een fluïdum (vloeistof of gas) is ondergedompeld, ondervindt een opwaartse kracht, de archimedeskracht.
  • Als de dichtheid van het voorwerp even groot is als de dichtheid van de vloeistof, dan zweeft het voorwerp.
  • De zwaartekracht Fz en de archimedeskracht Fa zijn even groot -> geen resulterende kracht. (zweven en drijven)
  • Als de dichtheid van het voorwerp groter is dan de dichtheid van de vloeistof, dan zinkt het voorwerp.
  • De zwaartekracht Fz is groter dan de archimedeskracht Fa -> de resulterende kracht is naar beneden gericht. (zinken)
  • Als de dichtheid van het voorwerp kleiner is dan de dichtheid van de vloeistof, dan stijgt het voorwerp.
  • De zwaartekracht Fz is kleiner dan de archimedeskracht Fa -> de resulterende kracht is naar boven gericht. (stijgen)
  • Een voorwerp dat stijgt zal uiteindelijk gedeeltelijk boven water komen. Eens het een evenwichtspositie bereikt heeft, drijft het voorwerp.
  • Als een voorwerp drijft, dan kunnen we bepalen welk deel van het voorwerp ondergedompeld is in de vloeistof. Dat volume is afhankelijk van:
    • de dichtheid van de vloeistof
    • de dichtheid van het voorwerp
    • het volume van het voorwerp